ECLI:NL:RBDHA:2022:5367

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 april 2022
Publicatiedatum
3 juni 2022
Zaaknummer
C/09/607086 / HA ZA 21-146
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg echtscheidingsconvenant en ontruiming woning na scheiding

Op 28 april 2022 heeft de Rechtbank Den Haag een mondeling vonnis uitgesproken in een civiele zaak tussen een man en een vrouw, die eerder gehuwd waren en samen een minderjarig kind hebben. De rechtbank heeft de vrouw veroordeeld om uiterlijk 1 september 2022 de woning te ontruimen, die eigendom is van de man. De vrouw had het recht om gedurende een periode van twaalf jaar in de woning te blijven wonen, maar de rechtbank oordeelde dat dit recht verviel nu het minderjarige kind niet meer bij haar woonde. De rechtbank heeft de uitleg van het echtscheidingsconvenant beoordeeld aan de hand van de Haviltex-maatstaf, waarbij werd vastgesteld dat de vrouw de woning moest verlaten. De man had een vordering tot ontruiming ingesteld, omdat de vrouw overlast veroorzaakte en niet meer recht had op bewoning van de woning. De rechtbank heeft ook de verrekeningsvordering van de vrouw vastgesteld op € 53.715,58, die de man aan de vrouw moet betalen zodra zij de woning heeft verlaten. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak is openbaar gedaan en vastgelegd in een proces-verbaal.

Uitspraak

proces-verbaal

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/607086 / HA ZA 21-146
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 28 april 2022
in de zaak van
[eiser]te [plaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat: mr. W.N. Sardjoe te Den Haag,
tegen
[gedaagde]te [plaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat: mr. T. Grootenhuis te Den Haag.
Partijen worden hierna de man en de vrouw genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 27 januari 2021, met producties 1-7;
  • de conclusie van antwoord, tevens houdende voorwaardelijke eis in reconventie, met producties 1 en 2;
  • de conclusie van antwoord in reconventie;
  • het tussenvonnis van 9 maart 2022, waarbij is bepaald dat de mondelinge behandeling vandaag plaatsvindt;
  • een brief van 11 april 2022 met nadere producties (8A-10) namens de man;
  • de mondelinge behandeling op 22 april 2022, waarbij zijn verschenen:
  • de man in persoon, bijgestaan door mr. Sardjoe voornoemd;
  • de vrouw in persoon, bijgestaan door mr. Grootenhuis voornoemd;
- de voortzetting van de mondelinge behandeling via Teams op 28 april 2022.
1.2.
De rechtbank heeft tijdens de mondelinge behandeling van 28 april 2022 onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan op de voet van artikel 30p van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

2.De beslissing

De rechtbank:
in conventie en in reconventie
2.1.
veroordeelt de vrouw om uiterlijk 1 september 2022 de woning te ontruimen en ontruimd te houden met alle personen en zaken die zich vanwege de vrouw daar bevinden en met achterlating van alle goederen die door de man zijn aangeschaft als bedoeld onder 3.24., en de woning onder afgifte van de sleutels ter beschikking te stellen van de man;
2.2.
stelt vast dat de vordering van de vrouw op de man uit hoofde van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden zoals neergelegd in het echtscheidingsconvenant per 1 september 2022 € 53.715,58 bedraagt en veroordeelt de man dit bedrag aan de vrouw te voldoen, zodra zij de woning heeft verlaten en bepaalt daarbij dat voor elke maand dat de vrouw de woning eerder verlaat het bedrag met € 885,26 per maand wordt verhoogd en voor elke maand dat de vrouw de woning later verlaat én de vrouw gas, water en elektra betaalt dit bedrag met € 625,26 wordt verlaagd;
2.3.
bepaalt dat de man vanaf het moment dat de vrouw de woning heeft verlaten de wettelijke rente verschuldigd is over het onder 2.2. bedoelde bedrag en veroordeelt de man tot betaling hiervan vanaf het moment van verschuldigdheid tot de dag van volledige betaling;
2.4.
verklaart deze uitspraak tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
2.5.
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat elke partij de eigen proceskosten draagt;
2.6.
wijst af het meer of anders gevorderde.

3.De beoordeling in conventie en in reconventie

3.1.
De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
3.2.
Partijen zijn gehuwd geweest en zijn samen de ouders van de minderjarige [minderjarige] (14 jaar). In het ouderschapsplan zijn partijen overeengekomen dat [minderjarige] haar hoofdverblijfplaats bij de vrouw zal hebben en dat [minderjarige] de ene week bij de man en de andere week bij de vrouw zal verblijven.
3.3.
In het echtscheidingsconvenant van 27 januari 2017 hebben partijen – voor zover hier van belang – de volgende afspraken neergelegd met betrekking tot de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden:
5.6
Het totale saldo van het vermogen dat onder de werking van het verrekenbeding valt bedraagt € 254.955,00. Ieder is gerechtigd tot de helft hiervan, zodat de vrouw een vordering op de man heeft van € 127.477,50.
5.7
Conform artikel 1:140 lid 1 BW komen partijen ten aanzien van deze verrekeningsvordering overeen dat de man deze verrekeningsvordering in 144 maandelijkse termijnen aan de vrouw zal voldoen. De betalingen vinden maandelijks plaats middels verrekening van de woonlasten van de vrouw die door de man met ingang van 1 januari 2015 worden betaald en voor de duur van twaalf jaar.
5.8
De woonlasten zoals benoemd in artikel 5.7 betreffen uitsluitend de woonlasten van de woning aan de [adres] ([postcode]) te [plaats]. De woning aan de [adres] behoort in volledig eigendom aan de man toe. De vrouw is thans nog met het minderjarige kind woonachtig in de woning. De man verblijft elders.
5.9
Onder woonlasten wordt verstaan: de aanslagen in de onroerende zaakbelasting, de opstalverzekeringspremie en de hypotheekrente en – aflossing alsmede de gebruikerslasten. Na het vestrijken van de periode van twaalf jaar, zoals benoemd in artikel 5.10, vervalt de verplichting van de man om in de woonlasten te voorzien.
5.1
Partijen komen overeen dat de vrouw vanaf 1 januari 2015 voor een periode van 12 jaar, samen met het minderjarige kind van partijen in de woning aan de [adres] woonachtig kan blijven. Vanaf het verstrijken van de termijn van twaalf jaar zal de vrouw op eerste verzoek van de man de woning verlaten. De vrouw is gedurende de periode van twaalf jaar geen vergoeding verschuldigd aan de man voor het gebruik van de woning. De man neemt de vaste lasten van de woning voor zijn rekening conform de verrekeningsafspraken onder 5.7 e.v.
5.11
Indien de vrouw de woning verlaat voordat de termijn van twaalf jaar is verstreken dan wordt het restant bedrag door de man op grond van de verrekening van de huwelijkse voorwaarden nog aan de vrouw dient te voldoen minus de vaste lasten van de woning aan de [adres], die de man voor zijn rekening heeft genomen tot aan het vertrek van de vrouw uit de woning, door de man betaald. Datzelfde geldt indien de man voor ommekomst van de twaalfjaarstermijn de woning nodig heeft voor eigen gebruik.
3.4.
Bij beschikking van deze rechtbank van 17 mei 2017 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken, is bepaald dat het echtscheidingsconvenant deel uitmaakt van de beschikking, is een door de man te betalen kinderalimentatie van € 285,-- per maand vastgesteld en een door de man te betalen partneralimentatie van € 1.122,-- per maand.
3.5.
[minderjarige] is in oktober 2017 bij de man gaan wonen. Sindsdien heeft zij weinig tot geen contact meer met de vrouw. Bij beschikking van deze rechtbank van 18 februari 2019 is vastgesteld dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] voorlopig bij de man zal zijn en bij beschikking van 14 juli 2020 is de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] definitief bij de man bepaald.
3.6.
De vrouw is in de woning blijven wonen die in eigendom toebehoort aan de man.
3.7.
De man vordert onder meer een bevel tot ontruiming van de woning met behulp van de sterke arm en de vrouw te veroordelen tot betaling van alle ontruimingskosten. Tevens vordert de man de resterende verrekeningsvordering van de vrouw vast te stellen, in eerste instantie op een bedrag van € 16.690,30 en later op een bedrag van €3.950,26 en voorwaardelijk vast te stellen welke bedragen de man onverschuldigd aan de vrouw heeft voldaan.
De man voert hiertoe aan dat de vrouw de woning moet verlaten omdat zij daar alleen twaalf jaar mocht blijven wonen
met[minderjarige]. Bovendien veroorzaakt de vrouw overlast voor de buurt.
3.8.
De vrouw concludeert tot afwijzing van de vorderingen en stelt zich daarbij op het standpunt dat zij op basis van het echtscheidingsconvenant ook zonder [minderjarige] nog altijd in de woning mag blijven wonen totdat de termijn van 12 jaar is verstreken. Tevens heeft zij in reconventie voorwaardelijk gevorderd haar verrekeningsvordering vast te stellen op € 78.788,14, dan wel € 61.082,94, dan wel € 55.288,14, dan wel € 37.582,94, dan wel € 3.913,93 en de man te veroordelen dit bedrag aan haar te betalen vermeerderd met de rente vanaf de datum van de dagvaarding. Tevens heeft zij gevorderd te bepalen dat haar een redelijke termijn wordt toegekend van zes maanden na het vonnis waarbinnen zij de woning moet verlaten.
Bevoegdheid rechtbank
3.9.
De rechtbank is bevoegd van de vorderingen van partijen kennis te nemen omdat onder meer de vordering van de man tot ontruiming van de woning een vordering van onbepaalde waarde is.
Uitleg echtscheidingsconvenant / vordering tot ontruiming
3.10.
Partijen zijn in het convenant overeengekomen dat de vrouw voor een periode van 12 jaar gebruik mag blijven maken van de voormalige echtelijke woning van partijen, die op naam staat van de man. Zij zijn daarbij nadrukkelijk overeengekomen dat de vrouw hiervoor geen vergoeding verschuldigd is. De vrouw erkent ook dat ze na ommekomst van de periode van 12 jaar de woning moet verlaten. In de conclusie van antwoord schrijft zij dat zij na het verstrijken van de termijn van twaalf jaar op het eerste verzoek van de man de woning zal verlaten. Partijen zijn het thans niet eens over hoe deze bepaling moet worden uitgelegd.
3.11.
De uitleg van het convenant dient plaats te vinden aan de hand van de Haviltex-maatstaf. Overeenkomstig deze maatstaf komt het bij de uitleg van het convenant aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de hierin opgenomen bepalingen mochten toekennen en op het hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij zijn alle concrete omstandigheden van belang, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen.
3.12.
De rechtbank is, toetsend aan de hiervoor geformuleerde maatstaf, van oordeel dat de bepalingen in het convenant moeten worden opgevat in de zin zoals door de man verwoord, te weten dat de vrouw in de woning mocht blijven wonen zolang [minderjarige] bij haar woonde. De rechtbank neemt daarbij de volgende omstandigheden in aanmerking:
(i) de woning is eigendom van de man;
(ii) de bepaling dat de man tijdelijk wilde afzien van het genot van de woning waarvan hij zelf eigenaar is, lijkt alleen logisch tegen de achtergrond van de wens van partijen om [minderjarige] een stabiel en veilig onderdak te bieden;
(iii) ook een redelijke uitleg van de het echtscheidingsconvenant brengt mee dat moet worden geconcludeerd dat de vrouw niet in de woning mag blijven wonen. De woning is van de man en [minderjarige] woont daar niet meer;
(iii) de vrouw stelt nog wel dat deze regeling is bedacht ter verrekening van de vordering die de vrouw heeft op de man in het kader van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden. Hierin kan de man echter tegemoet komen door de resterende vordering alsnog aan de vrouw te voldoen. In het convenant is deze regeling ook opgenomen: indien de vrouw eerder dan na 12 jaar uit de woning vertrekt moet de man het bedrag dat hij dan nog aan de vrouw verschuldigd is, in één keer betalen;
(iv) bij dit oordeel weegt de rechtbank tot slot nog mee dat in de regeling besloten ligt dat de vrouw op normale wijze gebruik moet maken van de woning, zonder overlast aan buurtbewoners te veroorzaken. De vrouw heeft de stellingen van de man dat ze overlast veroorzaakt niet weersproken, zodat dit tussen partijen vaststaat. De vrouw heeft wel gesteld dat zij tot haar gedrag wordt gedreven door het handelen van de man, maar hieraan gaat de rechtbank voorbij. Ook al hebben partijen ruzie en wordt de vrouw daardoor getergd, dit betekent niet dat zij voor de buurt overlast mag veroorzaken.
Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de relatie tussen partijen (inmiddels) ernstig is verstoord zodat het ook daarom beter is als partijen deze regeling beëindigen.
Redelijke termijn
3.13.
De vrouw wil een redelijke termijn voordat zij de woning moet verlaten: zij heeft geen zicht op vervangende woonruimte, haar financiële situatie is slecht, zij ontvangt een uitkering, de wachtlijst voor sociale huur is lang en ze bezit geen urgentieverklaring. Het belang van de vrouw bij onderdak weegt dan ook zwaarder dan het belang van de man die alleen financiële motieven heeft.
3.14.
Volgens de man is een redelijke termijn inmiddels verstrekken. De man vraagt de vrouw al jaren om te vertrekken en ze had al lang kunnen uitkijken naar vervangende woonruimte. Zij heeft geen urgentie aangevraagd. Ze heeft ook een partner. De man wil de woning kunnen exploiteren: verhuren of verkopen. De huidige situatie kost hem alleen maar geld. Hij bekostigt [minderjarige] in zijn eentje. De vrouw veroorzaakt structureel overlast in de woning. Zie ook het rapport van de politie waaruit blijkt dat er van 23 oktober 2018 tot 2 oktober 2020 zes politie-interventies zijn geweest: geluidsoverlast, agressief gedrag van de vrouw en haar vriend tegen politie, blaffende honden, vermoeden van drank/drugsgebruik, drugsdealers voor de deur en buurtbewoners zijn bang voor represailles bij bemoeienis.
3.15.
De belangen van partijen op dit punt tegen elkaar afwegend concludeert de rechtbank dat een termijn van vier maanden redelijk is. Ook hier speelt weer een rol dat de vrouw niet heeft weersproken dat zij overlast veroorzaakt in de buurt.
3.16.
Een en ander betekent dat de vrouw de woning per 1 september 2022 moet verlaten.
3.17.
Voor zover de man een machtiging vordert om de ontruiming zo nodig zelf te doen uitvoeren met behulp van de sterke arm van justitie, zal deze vordering worden afgewezen. Ook de vordering om de vrouw te veroordelen om eventuele ontruimingskosten te voldoen zal worden afgewezen. Immers, op grond van artikel 556 lid 1 Rv in verbinding met artikel 557 Rv is de deurwaarder, zonder rechterlijke tussenkomst, bevoegd de hulp van de sterke arm van politie in te roepen, waarbij de kosten van de ontruiming ingevolge het Besluit tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders voor rekening van de vrouw komen.
De verrekeningsvordering
3.18.
Partijen zijn in het convenant overeengekomen dat de man aan de vrouw een bedrag verschuldigd is van € 127.477,50 ter zake verrekening op basis van de huwelijkse voorwaarden. Hij zal dit bedrag voldoen in 144 maandelijkse termijnen van € 885,26 per maand. Deze 144 maanden komen overeen met de periode van twaalf jaar waarvan in het convenant was afgesproken dat de vrouw in de woning mocht blijven wonen.
Partijen twisten over de hoogte van het bedrag dat de man per heden nog aan de vrouw verschuldigd is.
3.19.
Indien de vrouw de woning per 1 september 2022 verlaat dan heeft zij gedurende 92 maanden in de woning gewoond. Dat betekent dat een vergoedingsvordering resteert van € 127.477,50 verminderd met 92 keer € 885,26 . Dit is een bedrag van € 46.033,58.
3.20.
In het bedrag van € 885,26 per maand zijn volgens het echtscheidingsconvenant de volgende kosten inbegrepen: onroerende zaaksbelasting, opstalverzekering, hypotheekrente en -aflossing en de gebruikerskosten.
Partijen hebben in het convenant niet gespecificeerd wat ze bedoelen met gebruikerskosten. In het algemeen zijn de kosten voor gas, water, licht en internet gebruikerskosten. Deze worden immers gemaakt door de gebruiker van een woning. Andere gebruikerskosten hebben partijen ook niet genoemd, dit terwijl ze wel uitdrukkelijk zijn overeengekomen dat de man de gebruikerskosten betaalt
Voor zover de man stelt dat hij door hem gemaakte gebruikerskosten nog op de vrouw kan verhalen, wijst de rechtbank dit dan ook af. Deze worden geacht te zijn inbegrepen in het bedrag van € 885,26.
3.21.
Tussen partijen is niet in geschil dat de vrouw vanaf enig moment zelf de kosten van gas, water en licht is gaan betalen. Dit is niet in overeenstemming met hetgeen partijen hebben afgesproken. De vrouw heeft stukken overgelegd waaruit volgt dat zij deze kosten in de periode tussen augustus 2019 en december 2020 heeft betaald. Tussen partijen is niet in geschil dat zij deze kosten na december 2020 is blijven betalen. Voor de periode augustus 2019 tot en met december 2020 was dit een bedrag van € 3.913,93. Dit is per maand een bedrag van € 230. Indien de vrouw tot september 2022 in de woning blijft wonen betekent dit dat zij bij haar vertrek in totaal 3 jaar en 1 maand ten onrechte een bedrag van € 230 per maand heeft betaald voor gas, water en elektra. Dit is totaal een bedrag van € 8.510. Dit bedrag dient bij het door de man verschuldigde bedrag te worden opgeteld.
3.22.
Tussen partijen is niet in geschil dat de man in de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2017 voor de vrouw geneesmiddelen heeft betaald. Het gaat om een bedrag van € 1.800 per jaar, € 150 per maand, in totaal een bedrag van € 5.400. Tegelijkertijd volgt uit een opgave van de man dat hij van het door hem in deze periode verschuldigd maandelijkse bedrag aan alimentatie een bedrag van € 127 te weinig heeft betaald (€ 1122 + € 285 - € 1280). Dit betekent dat de man per saldo over deze periode € 150 - € 127 = € 23 per maand te veel heeft betaald. In totaal is dit een bedrag van € 828. Dit bedrag dient op het door de man verschuldigde bedrag in mindering te worden gebracht.
3.23.
De man heeft ook nog gesteld dat hij vanaf 1 januari 2015 tot en met augustus 2018 kosten voor de vrouw heeft betaald, zoals de verzekering van haar auto, haar mobiele telefoon, onderhoud van de auto en de aansprakelijkheidsverzekering. De vrouw stelt dat zij deze kosten zelf heeft betaald. De man heeft tijdens de eerste mondelinge behandeling afgezien van de mogelijkheid om op dit punt bewijs te leveren, Dit betekent dat de rechtbank deze door de man gestelde kosten niet meeneemt in haar oordeel.
3.24.
Tot slot heeft de man nog gesteld dat hij in 2015 voor een bedrag van € 23.500 aan stoffering, witgoed en tv’s voor de woning heeft aangeschaft. Hij heeft dit gedaan om ervoor te zorgen dat [minderjarige] in een goede omgeving kon wonen. Hij vindt nu dat de vrouw deze kosten aan hem moet vergoeden. Daarbij bestrijdt hij niet dat de vrouw er niet om heeft gevraagd dat hij deze kosten maakte.
Gelet op dit een en ander is de rechtbank van oordeel dat de vrouw voor deze goederen geen vergoeding aan de man hoeft te betalen. Dit betekent wel dat de vrouw deze goederen in de woning moet achterlaten als zij uit de woning vertrekt.
3.25.
Een en ander betekent dat de man aan de vrouw per 1 september 2022 een bedrag verschuldigd is van € 46.033,58 plus € 8.510 min € 828. Dit is een bedrag van € 53.715,58. De rechtbank zal de man veroordelen dit bedrag te betalen op het moment dat de vrouw de woning heeft verlaten. Mocht de vrouw onverhoopt de woning niet per 1 september 2022 hebben verlaten, dan gaat, zolang de vrouw gas, water en elektra blijft betalen, het door de man verschuldigde bedrag elke maand met een bedrag van € 885,26 min € 230 omlaag. Mocht de vrouw de woning eerder dan 1 september verlaten dan gaat het bedrag met € 885,26 per maand omhoog. Hiermee heeft de rechtbank duidelijkheid willen verschaffen voor de situatie dat de vrouw de woning niet per 1 september 2022 verlaat. Dit doet echter niets af aan de uitdrukkelijke veroordeling dat zij de woning per 1 september 2022 moet verlaten.
3.26.
De man is het bedrag verschuldigd vanaf het moment dat de vrouw de woning heeft verlaten. Vanaf dat moment is de man bij niet betaling de wettelijke rente erover verschuldigd.
Proceskosten
3.27.
In het feit dat partijen ex-echtgenoten zijn en zij samen een dochter hebben, ziet de rechtbank aanleiding de proceskosten tussen hen te compenseren, in die zin dat iedere partij in conventie en in reconventie de eigen kosten draagt.
Deze mondelinge uitspraak is gedaan door mr. A.C. Bordes en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal dat is verzonden op 29 april 2022.
WAARVAN PROCES-VERBAAL