ECLI:NL:RBDHA:2022:5364

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 mei 2022
Publicatiedatum
3 juni 2022
Zaaknummer
C/09/627198 / KG ZA 22-281
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstel van zorgregeling tussen ouders van minderjarige na wijziging van omstandigheden

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 12 mei 2022, is een kort geding aanhangig gemaakt door de vader van een minderjarige, die samen met de moeder het gezag over het kind uitoefent. De vader vordert dat de moeder wordt veroordeeld tot medewerking aan de zorgregeling die eerder door de rechtbank is vastgesteld. Deze zorgregeling houdt in dat het kind eens per vier weken op zondag van 10 uur tot 18 uur bij de vader verblijft, onder begeleiding van een derde. De moeder heeft verweer gevoerd en stelt dat er sprake is van een gedragsverandering bij het kind, wat zou zijn veroorzaakt door mishandeling door de vader en zijn moeder. De vader ontkent deze beschuldigingen en stelt dat de zorgregeling moet worden nageleefd in het belang van het kind.

De voorzieningenrechter heeft de argumenten van beide partijen gehoord en komt tot de conclusie dat de zorgregeling moet worden hervat. De rechter oordeelt dat de moeder niet voldoende bewijs heeft geleverd voor haar stelling dat de zorgregeling niet in het belang van het kind zou zijn. De voorzieningenrechter benadrukt dat het in het belang van het kind is dat er contact is met beide ouders, tenzij er overtuigend bewijs is dat dit niet meer in het belang van het kind is. De rechter heeft de moeder veroordeeld om de zorgregeling na te komen, maar heeft geen dwangsom aan deze veroordeling verbonden, in de veronderstelling dat de moeder de regeling zal respecteren. Tevens is er een aanbeveling gedaan voor beide ouders om samen in gesprek te gaan over eventuele problemen en professionele hulp in te schakelen indien nodig. De proceskosten worden door beide partijen zelf gedragen.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/627198 / KG ZA 22-281
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak in kort geding ter zitting van 12 mei 2022
in de zaak van
[de vader]te [plaats 1] , gemeente [gemeente 1] ,
eiser,
advocaat: mr. H.J. Ruysendaal te Rotterdam,
tegen:
[de moeder]te [plaats 2] , gemeente [gemeente 2] ,
gedaagde,
advocaat: mr. G. Hagens te Berkel en Rodenrijs.
Partijen worden hierna de vader en de moeder genoemd.
Aanwezig is mr. C.W. de Wit, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. A.W. Spee, griffier.
Verschenen zijn:
- de vader in persoon, bijgestaan door mr. Ruysendaal voornoemd;
- de moeder in persoon, bijgestaan door mr. Hagens voornoemd.
Nadat partijen hun standpunten hebben toegelicht, over en weer hebben gereageerd op de standpunten van de wederpartij en vragen van de voorzieningenrechter hebben beantwoord, heeft de voorzieningenrechter met toepassing van artikel 30p van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) mondeling uitspraak gedaan. Deze luidt als volgt.

1.De gronden van de beslissing

1.1.
Vaststaat dat partijen samen de ouders zijn van de minderjarige [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (hierna: [de minderjarige] ). Partijen oefenen samen het gezag over [de minderjarige] uit. [de minderjarige] verblijft op dit moment samen met de moeder bij haar oma moederszijde in [plaats 2] .
1.2.
Bij beschikking van deze rechtbank van 26 november 2020 is bepaald dat [de minderjarige] na een korte opbouwregeling eens per vier weken op zondag van 10 uur tot 18 uur bij de vader zal zijn onder begeleiding van [oma vaderszijde] (oma vaderszijde), [A] of [B] .
1.3.
De ouders hebben vanaf de zomer van 2021 met [de minderjarige] samengewoond in [plaats 1] . De moeder is in die periode opnieuw zwanger geraakt.
1.4.
Op 5 januari 2022 is de moeder met [de minderjarige] bij haar moeder in [plaats 2] gaan wonen. Sindsdien heeft de vader [de minderjarige] niet meer gezien.
1.5.
De vader vordert in deze procedure de moeder te veroordelen tot medewerking aan de zorgregeling neergelegd in de beschikking van 26 november 2020, op straffe van een dwangsom van € 300,-- per weekend dat de omgang niet wordt nagekomen, met een maximum van € 9.900,--.
1.6.
De moeder heeft ter zitting verweer gevoerd. Zij stelt dat er sprake is van een gedragsverandering bij [de minderjarige] in negatieve zin. Zij heeft een terugval in de zindelijkheid en slaapt slechter. Volgens de moeder komt dit omdat de vader en zijn moeder [de minderjarige] zouden mishandelen. De moeder wil dat er eerst professionele hulp komt voor [de minderjarige] voordat de zorgregeling wordt hervat.
1.7.
De vader heeft betwist dat hij of zijn moeder [de minderjarige] zouden mishandelen.
1.8.
De vordering van de vader zal grotendeels worden toegewezen. De voorzieningenrechter licht dit als volgt toe.
1.9.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling moet worden nageleefd. Het moet immers in het belang van [de minderjarige] worden geacht dat zij contact heeft met beide ouders. Dit kan echter anders zijn indien nadien feiten zijn voorgevallen die maken dat de zorgregeling niet (meer) in het belang van [de minderjarige] moet worden geacht.
1.10.
De moeder stelt weliswaar dat er sprake is van een gedragsverandering bij [de minderjarige] , maar zij heeft deze stelling op geen enkele manier onderbouwd. Daar komt bij dat de vastgestelde zorgregeling beperkt is en dat deze op basis van de beschikking van de rechtbank reeds onder begeleiding moet plaatsvinden. Onder die omstandigheden is de voorzieningenrechter van oordeel dat de zorgregeling tussen de vader en [de minderjarige] moet worden hervat en zal zij de moeder veroordelen deze regeling na te komen.
1.11.
De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding een dwangsom aan deze veroordeling te verbinden. Hij gaat ervan uit dat de moeder de zorgregeling vanaf heden zal nakomen.
1.12.
De voorzieningenrechter merkt verder op dat de vader ter zitting heeft toegezegd dat de zorgregeling voorlopig niet onder begeleiding van zijn moeder maar onder begeleiding van [A] of [B] zal plaatsvinden.
1.13.
Tot slot geeft de voorzieningenrechter partijen in overweging samen in gesprek te gaan over mogelijke problemen bij [de minderjarige] en hiervoor zo nodig professionele hulp in te schakelen.
1.14.
Omdat partijen samen de ouders zijn van [de minderjarige] , zal worden bepaald dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

2.De beslissing

De voorzieningenrechter:
2.1.
veroordeelt de moeder om de zorgregeling zoals neergelegd in de beschikking van deze rechtbank van 26 november 2020 na te komen;
2.2.
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
2.3.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
2.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
WAARVAN PROCES-VERBAAL
…………………………………. …………………………………
mr. A.W. Spee mr. C.W. de Wit