In deze zaak, die zich afspeelt in de Rechtbank Den Haag, is er een incident tot oproeping in vrijwaring aan de orde tussen twee partijen, [eiser] en [gedaagde], die broer en zus zijn. [gedaagde] is de enige erfgenaam en executeur van de nalatenschap van hun vader, terwijl [eiser] door de erflater onterfd is. In de hoofdzaak vordert [eiser] dat zijn legitieme portie in de nalatenschap wordt vastgesteld op een hoger bedrag dan door de notaris is berekend. Hij stelt dat er bedragen zijn overgemaakt van de rekening van de erflater naar de rekening van [gedaagde] en haar ex-partner, die bij de legitimaire massa moeten worden opgeteld.
[gedaagde] erkent dat [eiser] een vordering heeft op de nalatenschap, maar stelt dat zij niets kan betalen omdat haar ex-partner, de heer [persoon], zich de gehele erfenis heeft toegeëigend. In het incident vordert [gedaagde] dat zij [persoon] in vrijwaring mag oproepen. [eiser] verzet zich hiertegen en vreest vertraging van de hoofdzaak. De rechtbank overweegt dat een vordering tot oproeping van een derde in vrijwaring in beginsel toewijsbaar is, mits voldoende gemotiveerd. De rechtbank wijst de incidentele vordering toe, omdat de stelling van [gedaagde] dat [persoon] haar heeft bedrogen, rechtvaardigt dat zij hem in vrijwaring oproept.
De rechtbank houdt de beslissing over de proceskosten in het incident aan tot de hoofdzaak is beslist. De hoofdzaak zal worden aangehouden tot een fictieve roldatum in de toekomst, om administratieve redenen. De rechtbank verwacht dat de mondelinge behandeling pas in de tweede helft van 2022 kan plaatsvinden. Dit vonnis is gewezen door mr. P. Dondorp en in het openbaar uitgesproken op 16 maart 2022.