ECLI:NL:RBDHA:2022:5352

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 maart 2022
Publicatiedatum
3 juni 2022
Zaaknummer
C/09/620281 / HA ZA 21-975
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in incident tot oproeping in vrijwaring tussen broer en zus betreffende nalatenschap

In deze zaak, die zich afspeelt in de Rechtbank Den Haag, is er een incident tot oproeping in vrijwaring aan de orde tussen twee partijen, [eiser] en [gedaagde], die broer en zus zijn. [gedaagde] is de enige erfgenaam en executeur van de nalatenschap van hun vader, terwijl [eiser] door de erflater onterfd is. In de hoofdzaak vordert [eiser] dat zijn legitieme portie in de nalatenschap wordt vastgesteld op een hoger bedrag dan door de notaris is berekend. Hij stelt dat er bedragen zijn overgemaakt van de rekening van de erflater naar de rekening van [gedaagde] en haar ex-partner, die bij de legitimaire massa moeten worden opgeteld.

[gedaagde] erkent dat [eiser] een vordering heeft op de nalatenschap, maar stelt dat zij niets kan betalen omdat haar ex-partner, de heer [persoon], zich de gehele erfenis heeft toegeëigend. In het incident vordert [gedaagde] dat zij [persoon] in vrijwaring mag oproepen. [eiser] verzet zich hiertegen en vreest vertraging van de hoofdzaak. De rechtbank overweegt dat een vordering tot oproeping van een derde in vrijwaring in beginsel toewijsbaar is, mits voldoende gemotiveerd. De rechtbank wijst de incidentele vordering toe, omdat de stelling van [gedaagde] dat [persoon] haar heeft bedrogen, rechtvaardigt dat zij hem in vrijwaring oproept.

De rechtbank houdt de beslissing over de proceskosten in het incident aan tot de hoofdzaak is beslist. De hoofdzaak zal worden aangehouden tot een fictieve roldatum in de toekomst, om administratieve redenen. De rechtbank verwacht dat de mondelinge behandeling pas in de tweede helft van 2022 kan plaatsvinden. Dit vonnis is gewezen door mr. P. Dondorp en in het openbaar uitgesproken op 16 maart 2022.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/620281 / HA ZA 21-975
Vonnis in incident van 16 maart 2022
in de zaak van
[eiser]te [woonplaats 1] ( [woonplaats 1] ),
eiser in de hoofdzaak,
verweerder in het incident tot oproeping in vrijwaring,
advocaat: mr. I.H.M. Mooren-van Weereld te ’s-Hertogenbosch,
tegen
[gedaagde]te [woonplaats 2] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident tot oproeping in vrijwaring,
advocaat: mr. M.A.M. Euverman te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 28 oktober 202, met producties 1-14;
  • de conclusie van antwoord tevens houdende de incidentele vordering tot oproeping in vrijwaring, met producties 1 en 2;
  • de conclusie van antwoord in het incident.
1.2.
Ten slotte is en datum voor het wijzen van vonnis bepaald in het vrijwaringsincident.

2.De beoordeling in het incident

2.1.
Partijen zijn broer en zus. [gedaagde] is enig erfgenaam en executeur van de nalatenschap van hun vader (hierna: erflater). [eiser] is door erflater onterfd.
2.2.
In de hoofdzaak vordert [eiser] onder meer dat zijn legitieme portie in de nalatenschap van erflater wordt vastgesteld op een hoger bedrag dan door de notaris is berekend en dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van deze legitieme portie aan hem. Hij wijst daarbij op bedragen die van de rekening van erflater zijn overgemaakt naar de rekening van [gedaagde] en haar (toenmalige) partner, bedragen die zijn opgenomen en contant geld dat er niet meer is. Hij stelt dat die bedragen aan [gedaagde] ten goede zijn gekomen en bij de legitimaire massa moeten worden opgeteld.
2.3.
[gedaagde] erkent dat [eiser] een vordering heeft op de nalatenschap van erflater, bestaande uit zijn legitieme deel. Zij stelt dat zij hem niets kan betalen omdat haar ex-partner, de heer [persoon] , zich de gehele erfenis heeft toegeëigend en haar heeft beroofd van al haar middelen.
2.4.
[gedaagde] vordert in dit incident dat haar wordt toegestaan om [persoon] in vrijwaring op te roepen. [eiser] voert verweer. Hij betwist de door [gedaagde] gestelde gang van zaken en vreest onnodige en onredelijke vertraging van de hoofdzaak.
2.5.
De rechtbank stelt voorop dat een vordering tot oproeping van een derde in vrijwaring in beginsel toewijsbaar is, indien voldoende gemotiveerd en concreet wordt gesteld dat men krachtens een rechtsverhouding met die derde recht en belang heeft om de nadelige gevolgen van een ongunstige afloop van de hoofdzaak geheel of gedeeltelijk op die derde te verhalen, dit in een zoveel mogelijk tegelijkertijd met de hoofdzaak te behandelen vrijwaringszaak.
2.6.
De stelling van [gedaagde] dat [persoon] haar heeft bedrogen en zij de legitieme alleen kan voldoen als [persoon] haar betaalt, rechtvaardigt op zichzelf niet dat zij [persoon] in vrijwaring oproept. Haar vordering op [persoon] staat dan immers geheel los van de vordering in de hoofdzaak en de vraag of die vordering (van [eiser] ) jegens haar wordt toegewezen of niet.
Voor zover zij bedoelt dat bedragen die volgens [eiser] aan haar ten goede zijn gekomen, buiten haar om door [persoon] zijn toegeëigend en opgemaakt, rechtvaardigt dat wel dat zij hem in vrijwaring oproept. Daarom zal de incidentele vordering worden toegewezen. Daarbij gaat de rechtbank voorbij aan het verweer van [eiser] dat de vrijwaringsprocedure tot onredelijke en onnodige vertraging van de hoofdprocedure zal leiden. De oproeping in vrijwaring laat immers onverlet dat het twee aparte zaken zijn, waarvoor in het algemeen geldt dat het praktisch en efficiënt is om ze zoveel mogelijk bij elkaar te houden, maar die ook hun eigen verloop kunnen hebben, bijvoorbeeld in het geval van bewijslevering in de vrijwaringszaak.
2.7.
De rechtbank zal de beslissing over de proceskosten in het incident aanhouden totdat in de hoofdzaak zal worden beslist.

3.De hoofdzaak

3.1.
mondelinge behandeling
Gedaagde heeft in de hoofdzaak al geconcludeerd voor antwoord. De rechtbank zal bevelen dat een mondelinge behandeling zal plaatsvinden. Vanwege de door de Corona-maatregelen opgelopen achterstanden kan het enige tijd duren voordat een mondelinge behandeling wordt gelast. Om te voorkomen dat de zaak meerdere keren wordt aangehouden, heeft de rechtbank haar werkwijze aangepast.
3.2.
Fictieve roldatum
De zaak zal worden aangehouden tot een fictieve roldatum in de toekomst (31 december 2099). Dit is vanzelfsprekend geen werkelijke datum, maar een interne administratieve datum, waarmee de computer uit de voeten kan. Hiermee wil de rechtbank voorkomen dat partijen iedere keer opnieuw bericht krijgen dat hun zaak wordt aangehouden.
3.3.
Tussenvonnis: uitlaten over (de wijze van) verder procederen
Zodra in deze zaak een datum voor een mondelinge behandeling kan worden bepaald, stuurt de rechtbank partijen een tussenvonnis. Bij het plannen hanteert de rechtbank het principe dat de oudste zaken als eerste op zitting worden gezet. De rechtbank verwacht deze zaak pas in de tweede helft van 2022 in te plannen. Het is helaas niet mogelijk om aan te geven wanneer het hierboven genoemde tussenvonnis wordt verstuurd.

4.De beslissing

De rechtbank:
in het incident
4.1.
staat mevrouw [gedaagde] toe om de heer [persoon] in vrijwaring te doen dagvaarden tegen de rolzitting van de rechtbank Den Haag van
woensdag 4 mei 2022;
4.2.
houdt de beslissing omtrent de kosten in het incident aan tot het eindvonnis in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak
4.3.
verwijst de zaak naar de rol van 31 december 2099 voor beraad mondelinge behandeling;
4.4.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Dondorp en in het openbaar uitgesproken op 16 maart 2022. [1]

Voetnoten

1.type: 1366