ECLI:NL:RBDHA:2022:5347
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 mei 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiseres en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiseres had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met het doel om als familie- of gezinslid in Nederland te verblijven. Deze aanvraag werd door de staatssecretaris afgewezen, waarna de eiseres bezwaar aantekende. Het bezwaar werd eveneens afgewezen, wat leidde tot het indienen van een beroep bij de rechtbank.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. Tijdens de procedure werd vastgesteld dat de eiseres griffierecht diende te betalen, vastgesteld op € 184,-. De eiseres kreeg de gelegenheid om dit griffierecht binnen vier weken te betalen of een beroep op betalingsonmacht te doen. Ondanks herhaalde aanmaningen is het griffierecht niet tijdig betaald.
De rechtbank concludeert dat het beroep van de eiseres kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn is ontvangen en er geen bewijs is dat dit niet aan de eiseres is toe te rekenen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en is openbaar gemaakt op de website van de rechtspraak.