ECLI:NL:RBDHA:2022:5337

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 juni 2022
Publicatiedatum
3 juni 2022
Zaaknummer
09/092320.21
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met vuurwapen tijdens drugsdeal

Op 3 juni 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 1 april 2021 in Zoetermeer meerdere keren met een vuurwapen heeft geschoten tijdens een worsteling met een drugsdealer. De verdachte had een afspraak met de aangever voor een drugsdeal, waarbij hij een klein kaliber vuurwapen bij zich droeg. Tijdens de afspraak ontstond een conflict, waarna de verdachte het vuurwapen trok en meerdere schoten loste, waarbij de aangever gewond raakte in zijn arm en been. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan poging tot doodslag, omdat hij met opzet en met een aanmerkelijke kans op dodelijk letsel heeft geschoten. De verdachte werd vrijgesproken van poging tot diefstal met geweld, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij met geweld probeerde wiet van de aangever te stelen. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van vier jaar op en kende de benadeelde partij een schadevergoeding toe van € 2.370,02, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank benadrukte de ernst van het gebruik van vuurwapens in het drugsmilieu en de onaanvaardbare bedreiging die dit vormt voor de samenleving.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/092320-21 en 09/192560-17 (tul)
Datum uitspraak: 3 juni 2022
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ),
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting Alphen aan den Rijn, locatie Eikenlaan.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 13 juli 2021, 1 oktober 2021, 21 december 2021, 18 maart 2022 (telkens pro forma) en 20 mei 2022 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. F.A. van Kins en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. L.A. Versteegh naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 1 april 2021 te Zoetermeer ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een vuurwapen in/op de arm en/of been, althans in/op het lichaam van die [slachtoffer] heeft geschoten terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 april 2021 te Zoetermeer ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een vuurwapen in/op de arm en/of been, althans in/op het lichaam van die [slachtoffer] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op of omstreeks 1 april 2021 te Zoetermeer tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
hennep en/of enig goed en/of geldbedrag van hun gading, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en deze poging diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , te plegen met het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemer(s) aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- een afspraak te maken voor een (drugs)transactie en/of
- met die [slachtoffer] een gang bij kelderboxen in te gaan
- tijdens de (drugs)transactie te roepen “dit is een ripdeal” en/of
- een dreigende houding aan te nemen tegenover die [slachtoffer] en/of
- die [slachtoffer] in te sluiten in de gang bij de kelderboxen en/of
- een vuilniszak met hennep van die [slachtoffer] te proberen af te pakken
- een vuurwapen te tonen en/of (vervolgens) ook te schieten met dat vuurwapen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3
hij op of omstreeks 1 april 2021 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard en/of Zoetermeer, althans in Nederland een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een revolver (merk: Ekol, type: Arda, kaliber: 4mm Flobert), zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool en/of munitie (8mm Flobert) van categorie III voorhanden heeft gehad.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Inleiding
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het verhandelde op de terechtzitting het volgende vast.
In de avond van 1 april 2021 had de verdachte een afspraak met [slachtoffer] (hierna: de aangever) naar aanleiding van een voorgenomen drugsdeal. De verdachte zou ongeveer een halve kilo wiet van de aangever kopen. De verdachte nam naar deze afspraak een klein vuurwapen mee, dat hij eerder die dag van een vriend in Spijkenisse had gekregen.
De verdachte is in de avond van 1 april 2021 in Zoetermeer in de auto van de aangever gestapt. Samen zijn zij naar een kelderbox in de wijk Meerzicht in Zoetermeer gereden. Bij de kelderbox aangekomen, ontstond een conflict tussen de verdachte en de aangever. De verdachte heeft op een gegeven moment zijn vuurwapen gepakt en daar meerdere keren mee geschoten. De aangever is door twee kogels geraakt. Hij liep hierdoor schotwonden op in zijn linkerarm (een in- en uitschot) en een schotwond in zijn rechterbovenbeen, waarbij de kogel in zijn been is achtergebleven. De verdachte is zelf ook door een kogel geraakt. Hij liep hierdoor een schotwond op in zijn linkerpols, waarbij de kogel in zijn pols is achtergebleven.
De rechtbank ziet zich in deze zaak – kort gezegd – voor de vragen gesteld of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag (onder 1 primair), dan wel een poging tot zware mishandeling (onder 1 subsidiair), een poging tot diefstal met geweld, al dan niet tezamen en in vereniging met een of meer anderen (onder 2) en het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie (onder 3).
3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair (poging tot doodslag), onder 2 (poging tot diefstal met geweld) en onder 3 (voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie) ten laste gelegde feiten.
De rechtbank zal hierna, voor zover relevant, nader ingaan op specifieke standpunten van de officier van justitie.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van de onder 1 primair (poging tot doodslag) en onder 2 ((medeplegen van) poging tot diefstal met geweld) ten laste gelegde feiten. De raadsvrouw heeft zich met betrekking tot de onder 1 subsidiair (poging tot zware mishandeling) en onder 3 (voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie) ten laste gelegde feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank zal hierna, voor zover relevant, nader ingaan op specifieke standpunten van de raadsvrouw.
3.4.
Vrijspraak
Het onder 2 ten laste gelegde komt er in de kern op neer dat de verdachte, al dan niet samen met een ander, tijdens de afspraak met de aangever heeft geprobeerd met geweld wiet van hem te stelen.
De aangever heeft verklaard dat de verdachte toen tegen hem zei “dit is een ripdeal”, een wapen op hem richtte en de vuilniszak met wiet van hem probeerde af te pakken. De verdachte heeft dit ontkend; hij heeft verklaard dat er een conflict ontstond tussen hem en de aangever over het te betalen bedrag.
De rechtbank ziet in het dossier aanwijzingen die steun zouden kunnen geven aan de verklaring van de aangever. Zo heeft de verdachte – anders dan bij zijn eerdere drugstransacties met de aangever – die bewuste dag een vuurwapen meegenomen naar de afspraak. Ook heeft de verdachte eerder op de dag een WhatsApp-bericht aan een vriend gestuurd waarin hij het heeft over het “splitten van de buit”. Verder is de vuilniszak met wiet gescheurd, wat zou kunnen duiden op het trekken aan die zak, en zijn op meerdere plaatsen op de zak, waaronder vlakbij het gat, DNA-sporen van de verdachte aangetroffen.
Deze aanwijzingen zijn echter, ook in onderling verband bezien, onvoldoende om te kunnen vaststellen dat het is gegaan zoals de aangever heeft verklaard. Zo kan het WhatsApp-bericht over het “splitten van de buit” ook betrekking hebben gehad op een andere buit, bijvoorbeeld op de winst van de drugstransactie of andere handel, zoals de verdachte op de terechtzitting heeft verklaard. De DNA-sporen van de verdachte kunnen daarnaast op de vuilniszak zijn gekomen doordat hij, zoals hij ook op de zitting heeft verklaard, in de kelderbox de wiet uit de zak heeft gehaald en heeft gewogen.
Bij gebreke van ander bewijs kan de rechtbank dan ook niet vaststellen dat de verdachte heeft geprobeerd met geweld wiet van de aangever te stelen. De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van het onder 2 ten laste gelegde.
3.5.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in de bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.6.
Bewijsoverwegingen
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat de verdachte meerdere malen met een vuurwapen op de aangever heeft geschoten, als gevolg waarvan de aangever door twee kogels is geraakt, namelijk in zijn arm en in zijn been. De aangever en de verdachte hebben verschillend verklaard over de omstandigheden waaronder de verdachte heeft geschoten. Volgens de aangever heeft de verdachte – kort gezegd – geschoten toen de aangever op straat achter hem aanrende. De verdachte heeft – kort gezegd – verklaard dat er een worsteling is ontstaan in de gang bij de kelderboxen en hij tijdens die worsteling heeft geschoten. Het feit dat de verdachte ook in zijn eigen pols heeft geschoten duidt op een hectische situatie waarin de verdachte zijn eigen handelen niet onder controle had. Gelet hierop acht de rechtbank het door de verdachte geschetste scenario het meest aannemelijk. De rechtbank gaat er dus van uit dat de verdachte met het vuurwapen heeft geschoten tijdens een worsteling met de aangever.
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of de verdachte door zo te handelen opzet heeft gehad op de dood van de aangever. De rechtbank ziet geen aanwijzingen dat de verdachte erop uit was om de aangever dodelijk te verwonden; naar eigen zeggen wilde de verdachte hem afweren. Dat laat echter de mogelijkheid onverlet dat de verdachte zich met zijn handelen willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij de aangever dodelijk zou verwonden. Daarover overweegt de rechtbank als volgt.
De verdachte heeft geschoten met een klein kaliber vuurwapen, maar niettemin een wapen dat volgens het NFI dodelijk letsel kan veroorzaken. De kans daarop is ook reëel, want bij zes van de tien proefschoten was de kogelsnelheid dusdanig dat kogels in de borstholte en door longen en hart konden dringen en het bot van de schedel kon worden doorboord. De verdachte heeft met dit potentieel dodelijke wapen op zeer korte afstand en in een chaotische situatie – namelijk tijdens een worsteling met de aangever – meerdere schoten gelost. Daarbij had hij zo weinig controle over de schietrichting dat hij zelfs in zijn eigen pols heeft geschoten. Naar het oordeel van de rechtbank bestond daarom de aanmerkelijke kans dat de verdachte de aangever dodelijk zou verwonden. Want in die chaotische en onoverzichtelijke situatie was de kans zonder meer reëel dat kogels zouden terechtkomen op plekken in het lichaam waar vitale organen zitten en een vitaal orgaan ook daadwerkelijk zouden raken (bijvoorbeeld een slagader in het been), als gevolg waarvan de aangever had kunnen overlijden. Het handelen van de verdachte – in de kern bestaande uit het meermalen in de gegeven situatie van heel dichtbij met een potentieel dodelijk wapen schieten op een persoon – was naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het toebrengen van dodelijk letsel, dat het niet anders kan dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans daarop willens en wetens heeft aanvaard.
3.6.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij op 1 april 2021 te Zoetermeer ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een vuurwapen in de arm en
hetbeen van die [slachtoffer] heeft geschoten terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3
hij op 1 april 2021 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard en Zoetermeer, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een revolver (merk: Ekol, type: Arda, kaliber: 4mm Flobert), zijnde een vuurwapen in de vorm van een revolver en munitie (8mm Flobert) van categorie III voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de volgende omstandigheden. Vanwege de coronacrisis werd in de penitentiaire inrichting geen enkel fysiek contact toegestaan, waardoor de verdachte het voorarrest als eenzaam en zwaar heeft ervaren. De verdachte is in detentie veranderd en heeft zich ingezet voor een betere toekomst voor zichzelf door meerdere diploma’s en certificaten te behalen.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte is naar een drugsdeal gegaan met een geladen vuurwapen op zak. Toen het kwam tot een conflict met de drugsdealer ontstond een worsteling waarbij de verdachte meerdere keren heeft geschoten en het slachtoffer in zijn arm en been heeft geraakt. De consequenties voor het slachtoffer zijn gelukkig relatief beperkt gebleven, maar de kans op een dodelijke afloop was reëel. Deze zaak laat eens te meer zien dat het ongecontroleerde bezit van vuurwapens en munitie een onaanvaardbare bedreiging voor de veiligheid van de samenleving vormt. Het bezit van vuurwapens leidt maar al te vaak tot het gebruik daarvan en dat geldt zeker in het drugsmilieu. Het is zorgelijk dat de verdachte zich niet alleen gewapend in een dergelijke situatie heeft begeven, maar ook het gebruik van het vuurwapen niet heeft geschuwd.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 4 april 2022. Daaruit blijkt dat de verdachte al meerdere malen is veroordeeld tot gevangenisstraffen voor (ernstige) geweldsdelicten, waaronder in 2018 voor een poging tot doodslag.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van de Pro Justitia rapportage opgemaakt door A.I. Wortel, GZ-psycholoog, van 16 september 2021. De psycholoog heeft geconcludeerd dat bij de verdachte sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis en dat zijn empathische vermogens en gewetensontwikkeling beperkt zijn. Daarnaast vertoont de verdachte volgens de psycholoog regelmatig opportunistisch en impulsief gedrag dat op zijn eigen behoeftebevrediging is gericht. Er zijn geen aanwijzingen dat de stoornis zou hebben gezorgd voor een vermindering van zijn wilsvrijheid, omdat de verdachte bewust was van de risico’s die met een drugsdeal gepaard gaan en ook van het maatschappelijk ontoelaatbare van zijn gedrag. Het feit dat de verdachte niet conform dat besef heeft gehandeld, valt hem volgens de psycholoog volledig toe te rekenen. Het recidiverisico wordt ingeschat als matig tot hoog. Volgens de psycholoog zou de verdachte kunnen profiteren van reclasseringstoezicht, maar zijn er geen gedragskundige aanbevelingen te doen om het risico op recidive te verminderen.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het reclasseringsadvies van Fivoor van 5 oktober 2021. De reclassering schat de kans op recidive als hoog in. De reclassering acht de kans op gedragsbeïnvloeding door middel van een meldplicht beperkt. De verdachte had huisvesting, een structurele dagbesteding en voldoende inkomsten op het moment dat de ten laste gelegde feiten zijn gepleegd, waardoor de reclassering niet verwacht dat (toewerken naar) een stabiel sociaal maatschappelijk bestaan tot vermindering van het recidiverisico zal leiden. De hoge kans op recidive maakt dat de reclassering de re-integratie van de verdachte in de maatschappij wel wil monitoren en controleren. Daarom adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden: een meldplicht, een contactverbod met de aangever en verplichte dagbesteding.
De straf
Op een poging tot doodslag, zeker als daarbij is geschoten met een vuurwapen, kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gereageerd dan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Bij het bepalen van die duur moeten de concrete gedragingen en omstandigheden van het geval in aanmerking worden genomen. In dit geval neemt de rechtbank als strafverhogend in aanmerking dat de verdachte meermalen heeft geschoten. Als strafverlagend neemt zij in aanmerking dat de rechtbank ervan uitgaat dat het ging om een worsteling waarin de verdachte zich – zij het op een volstrekt disproportionele manier – heeft willen verdedigen, en dat hij geen vol opzet, maar voorwaardelijk opzet had op de dood van het slachtoffer.
Ook het strafblad van de verdachte is strafverhogend. Daar staat evenwel als strafverlagend tegenover dat de verdachte nog jong is. De verdachte heeft ter zitting aangegeven dat hij zijn leven wil veranderen en heeft in de penitentiaire inrichting de eerste stappen gezet door opleidingen te volgen. Het is, ook voor de samenleving, van belang dat de verdachte deze ingezette weg voortzet, nu dit in de toekomst kan bijdragen aan het voorkomen van herhaling van het plegen van strafbare feiten.
Gelet op het voorgaande en alles afwegende komt de rechtbank tot een lagere straf dan de officier van justitie heeft gevorderd. Zij acht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier jaren passend en geboden. De rechtbank ziet echter geen aanleiding om een deel van deze straf voorwaardelijk op te leggen. Daarbij weegt ook mee dat verdachte eerder een voorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden opgelegd gekregen, die uiteindelijk geheel ten uitvoer is gelegd. Een lange voorwaardelijke gevangenisstraf heeft kennelijk geen afschrikwekkend effect op de verdachte. Indien daarvoor aanleiding bestaat, kan de re-integratie van de verdachte te zijner tijd worden gemonitord door het stellen van bijzondere voorwaarden in het kader van een eventuele voorwaardelijke invrijheidstelling.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De inhoud van de vordering
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 3.468,02, bestaande uit € 370,02 materiële schade en € 3.098,00 immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de verdachte bereid is om een vergoeding aan de benadeelde partij te betalen. De raadsvrouw heeft wel verzocht de mate van eigen schuld van de benadeelde partij te laten meewegen bij de hoogte van de schadevergoeding.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het onder 1 primair bewezen verklaarde feit.
De vordering is ten aanzien van de materiële schade (het ‘eigen risico’ van de zorgverzekering) namens de verdachte niet betwist en namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. De rechtbank zal het gevorderde bedrag van € 370,02 aan materiële schade dan ook in zijn geheel toewijzen.
De rechtbank zal het bedrag aan immateriële schadevergoeding, gelet op het betrekkelijk geringe letsel dat de benadeelde partij heeft opgelopen en de bedragen die in vergelijkbare gevallen worden toegekend, naar billijkheid vaststellen op € 2.000,00. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot schadevergoeding. De rechtbank acht de namens de benadeelde partij aangehaalde uitspraken van twee rechtbanken niet vergelijkbaar, omdat in die zaken sprake was van ernstiger letsel en/of ernstigere psychische gevolgen.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw dat de benadeelde partij een bepaalde mate van eigen schuld toekomt en de gevorderde immateriële schade daarom zou moeten worden gematigd. Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan de rechtbank niet vaststellen dat de benadeelde partij (mede) schuld heeft aan het ontstaan van de schade. Ook de omstandigheid dat de schade het uiteindelijke gevolg was van onenigheid naar aanleiding van een voorgenomen drugsdeal, rechtvaardigt die conclusie niet.
Conclusie
Het voorgaande brengt mee dat de rechtbank de vordering zal toewijzen tot een bedrag van € 2.370,02, bestaande uit € 370,02 aan materiële schade en € 2.000,00 aan immateriële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 1 april 2021, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
SchadevergoedingsmaatregelDe verdachte zal voor het onder 1 primair bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 2.370,02, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 1 april 2021 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer] .

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

8.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op 23 juni 2021 gevorderd dat de bij parketnummer 09/192560-17 door de politierechter in deze rechtbank op 15 december 2017 voorwaardelijk opgelegde taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, ten uitvoer wordt gelegd.
De officier van justitie heeft op de terechtzitting van 20 mei 2022 gevorderd dat hij niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vordering tot tenuitvoerlegging, omdat de tenuitvoerlegging van deze straf reeds is gelast bij beslissing van deze rechtbank van 8 december 2020.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen standpunt ingenomen over de vordering tot tenuitvoerlegging.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot tenuitvoerlegging, aangezien bij vonnis van 8 december 2020 van deze rechtbank reeds de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf is gelast.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 36 f, 45, 57, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht;
- 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het hem onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de hem onder 1 primair en onder 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 primair:
poging tot doodslag;
ten aanzien van feit 3:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en munitie van categorie III;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
4 (VIER) JAREN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 2.370,02, bestaande uit € 370,02 materiële schade en € 2.000,00 immateriële schade, en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 1 april 2021 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.370,02, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 1 april 2021 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 33 dagen, waarbij het toepassen van gijzeling de verdachte niet ontslaat van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen;
verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 09/192560-17.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.A.G.M. van Rens, voorzitter,
mr. B.W. Mulder, rechter,
mr. M. Warmerdam, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. B. Veenstra, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 juni 2022.