6.3Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstig misdrijf. Hij heeft geprobeerd om zijn echtgenote om het leven te brengen door haar zesmaal met een mes in haar rug te steken. Het slachtoffer heeft hierdoor zes steekwonden in haar rug opgelopen. Deze letsels hebben een klaplong en bloed in de borstholte veroorzaakt. Dat de verwondingen van het slachtoffer en de gevolgen voor het slachtoffer relatief beperkt zijn gebleven, is niet aan de verdachte te danken. Uit de slachtofferverklaring blijkt dat zij nog pijn en last ondervindt van het letsel dat zij in haar rug heeft opgelopen. Daarbij heeft het incident psychisch nog veel impact op het slachtoffer.
Het handelen van de verdachte getuigt van een ernstig gebrek aan respect van de verdachte voor de lichamelijke integriteit en gezondheid van het slachtoffer. De ruzie heeft plaatsgevonden in de echtelijke woning, waar hij – op grond van afspraken met [slachtoffer] en de betrokken hulpverlening – slechts met haar toestemming mocht zijn om dat weekend de verjaardag van één van hun zoontjes te kunnen vieren. Tijdens het incident waren ook de twee jonge zoontjes (van destijds nog geen twee en drie jaar oud) van de verdachte en het slachtoffer in de woning aanwezig. De kinderen zijn door de politieambtenaren, nadat zowel het slachtoffer als de verdachte het huis waren ontvlucht, alleen en met bebloede kleding aangetroffen. Het moet voor [slachtoffer] en de kinderen bijzonder traumatisch zijn geweest om een dergelijk incident mee te moeten maken in de beslotenheid van hun eigen woning, de plek waar zij zich bij uitstek veilig hadden moeten voelen. De zonen zullen deze traumatische ervaring hun leven met zich meedragen. De rechtbank rekent het de verdachte zeer zwaar aan dat hij zijn jonge kinderen hieraan heeft blootgesteld. De verdachte heeft zich enkel laten leiden door zijn eigen gevoelens van jaloezie en gekrenktheid en heeft niet stilgestaan bij de gevolgen van zijn handelen voor zijn vrouw en kinderen.
Ook de samenleving als geheel is door het handelen van de verdachte ernstig geschokt. Het incident heeft plaatsgevonden in woning waar het slachtoffer met twee kinderen verbleef. Er is uitgebreid onderzoek in en om de woning gedaan en veel buurtbewoners, in de eerste plaats de buurvrouw naar wie het slachtoffer direct na het incident toe is gevlucht en die haar heeft opgevangen, zijn geconfronteerd met het feit dat in hun directe woonomgeving een moeder van twee kleine kinderen door de vader van de twee kinderen is neergestoken. Het handelen van de verdachte heeft bij hen, maar ook bij anderen die daarvan op de hoogte zijn geraakt, gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt. Ook in algemene zin brengt een incident waarbij een moeder door de vader van hun gezamenlijke kinderen neer wordt gestoken, voor het grote publiek gevoelens van afschuw met zich mee.
Hoewel de rechtbank zich realiseert dat iedere zaak uniek is en het in die zin lastig is om te vergelijken met andere zaken, heeft de rechtbank bij het bepalen van de hoogte van de straf acht geslagen op de straffen die in min of meer vergelijkbare zaken worden opgelegd. Uit de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit volgt dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere straf dan een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf van aanzienlijke duur. Ten aanzien van de in dit geval bewezen verklaarde poging tot doodslag is de rechtbank van oordeel dat, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen over de omstandigheden waaronder deze is gepleegd, een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, zoals de officier van justitie heeft gevorderd, in aanmerking komt.
Vervolgens moet worden nagegaan of de persoon van de verdachte of zijn persoonlijke omstandigheden invloed hebben op de strafoplegging en zo ja, in welke mate.
Persoon van de verdachte
Omtrent de persoon van de verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op het strafblad van de verdachte van 9 februari 2022. Hieruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor geweldsmisdrijven.
Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van de Pro Justitia-rapportages van psychiater D.J. Vinkers d.d. 11 oktober 2021 en GZ-psycholoog J. Yntema d.d. 10 oktober 2021. De psychiater en psycholoog hebben geconcludeerd dat bij de verdachte sprake is van een stoornis in het gebruik van cannabis en van zwakbegaafdheid. De psychiater heeft voorts geconcludeerd dat sprake is van antisociale en narcistische persoonlijkheidstrekken. De psychiater heeft beschreven dat de verdachte de verantwoordelijkheid voor het incident volledig bij zijn echtgenote legt. Volgens de deskundigen is geen sprake van doorwerking van de stoornissen in het ten laste gelegde feit. De deskundigen hebben geadviseerd om het ten laste gelegde volledig aan de verdachte toe te rekenen.
De rechtbank is van oordeel dat deze rapporten op deugdelijke wijze tot stand zijn gekomen.
De rechtbank kan zich verenigen met de overwegingen en conclusies en legt deze ten
grondslag aan haar beslissing dat het bewezen verklaarde volledig aan de verdachte kan worden toegerekend.
Ook heeft de rechtbank kennis genomen van het reclasseringsrapport van 27 oktober 2021. Het recidiverisico en het risico op letselschade wordt daarin als hoog ingeschat. De reclassering heeft geadviseerd tot – mits de strafmaat dit toelaat – oplegging van een deels voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een ambulante behandeling, verblijven in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, een contactverbod met [slachtoffer] met elektronische controle, meewerken aan schuldhulpverlening en het inzetten voor het realiseren en behouden van dagbesteding. De reclassering heeft verzocht om de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
De houding van de verdachte ten opzichte van hetgeen hij heeft aangericht, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken, heeft evenmin een matigende invloed op de strafoplegging. De verdachte heeft immers geen, in elk geval nauwelijks, verantwoordelijkheid genomen voor het gebeurde.
Straf
Nu de persoonlijke omstandigheden van de verdachte geen aanleiding geven om de eerder als uitgangspunt genoemde vrijheidsbenemende straf ten voordele of ten nadele van de verdachte bij te stellen, komt de rechtbank tot de slotsom dat voor de bewezen verklaarde poging tot doodslag oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren passend en geboden is.
De wet geeft bij een gevangenisstraf van deze duur geen ruimte voor het opleggen van een
voorwaardelijk deel en dus evenmin voor het opleggen van de door de reclassering
geadviseerde bijzondere voorwaarden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Maatregel
Gelet op het gedrag van de verdachte en het feit dat de daaraan ten grondslag liggende
problemen nog niet lijken te zijn opgelost, zal de rechtbank ter voorkoming van strafbare feiten aan de verdachte een maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht opleggen. Deze maatregel betreft een contactverbod met [slachtoffer] . De duur van de maatregel is vijf jaren. Bij elke overtreding zal twee weken hechtenis worden toegepast, met een totale duur van ten hoogste zes maanden. De rechtbank ziet in de omstandigheid dat de familierechter nog een oordeel moet vellen over het contact tussen de verdachte en de kinderen, geen aanleiding om – zoals door de officier van justitie is gevorderd – thans een contactverbod met de kinderen op te leggen.
De rechtbank ziet aanleiding om te bevelen dat de op te leggen maatregel dadelijk
uitvoerbaar is. Aan het criterium van artikel 38v, vierde lid van het Wetboek van Strafrecht
is voldaan. De verdachte erkent het feit niet en heeft geen verantwoordelijkheid voor het incident genomen. De reclassering schat het risico op recidive en letselschade in als hoog. Op grond van deze omstandigheden moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat de
verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend jegens [slachtoffer] zal
gedragen.