ECLI:NL:RBDHA:2022:5306
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake verblijfsvergunning regulier
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 mei 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van eiseres om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had het bezwaar van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag niet-ontvankelijk verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb het beroepschrift ten minste de gronden van het beroep moet bevatten. Dit zijn de redenen waarom de indiener het niet eens is met het bestreden besluit. In dit geval heeft eiseres geen gronden ingediend bij haar beroepschrift. De rechtbank heeft eiseres bij brief van 18 maart 2022 verzocht om binnen vier weken alsnog gronden in te dienen, maar hierop is geen reactie gekomen. Ook na een tweede verzoek op 13 april 2022 heeft eiseres geen gronden ingediend.
Gelet op het ontbreken van gronden heeft de rechtbank geoordeeld dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken verzet worden gedaan.