ECLI:NL:RBDHA:2022:5305
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak niet-ontvankelijk verklaard
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 27 mei 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoekster tegen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De verzoekster had een aanvraag ingediend voor de verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, welke op 26 november 2021 door de staatssecretaris was afgewezen. Hierop heeft de verzoekster bezwaar gemaakt tegen dit primaire besluit en tevens verzocht om een voorlopige voorziening.
Op 17 februari 2022 heeft de staatssecretaris op het bezwaar beslist. De voorzieningenrechter heeft de uitspraak gedaan zonder zitting, op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De voorzieningenrechter overweegt dat een verzoek om een voorlopige voorziening alleen mogelijk is als er ook een bezwaar of beroep aanhangig is. Aangezien de staatssecretaris op het bezwaar had beslist, was er geen bezwaar meer aanhangig.
Hierdoor verklaarde de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening kennelijk niet-ontvankelijk. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en is openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.