ECLI:NL:RBDHA:2022:5302
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van aanvraag verblijfsvergunning regulier
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 mei 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, die de Turkse nationaliteit heeft, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Deze aanvraag werd door de staatssecretaris afgewezen in een besluit van 2 december 2021. Eiser maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar het bezwaar werd niet-ontvankelijk verklaard omdat hij binnen de gestelde termijn geen gronden van bezwaar had ingediend.
Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van 15 februari 2022, waarin het bezwaar als niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser voerde aan dat hij nu alle juiste gegevens in bezwaar had ingebracht en beroept zich op een associatieovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en Turkije.
De rechtbank oordeelde echter dat er geen bewijs was dat eiser tijdig gronden van bezwaar had ingediend. Daarom werd het beroep kennelijk ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. W. Anker, rechter, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken verzet worden gedaan.