In deze zaak heeft verzoeker op 23 juli 2021 een asielaanvraag ingediend. Op 24 januari 2022 heeft verzoeker verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, in gebreke gesteld. Vervolgens heeft verzoeker op 7 februari 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Op 9 maart 2022 heeft verweerder de asielaanvraag van verzoeker ingewilligd. Verzoeker heeft op 7 april 2022 het beroep tegen het niet tijdig beslissen ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. Verweerder heeft op 3 mei 2022 ingestemd met een proceskostenvergoeding van € 379,50. De rechtbank heeft verzoeker de gelegenheid gegeven om te reageren op dit aanbod, maar verzoeker heeft van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Aangezien het beroep is ingetrokken omdat verweerder tegemoet is gekomen aan verzoeker, kan de rechtbank op verzoek van verzoeker verweerder veroordelen in de proceskosten.
De rechtbank heeft het verzoek van verzoeker als kennelijk gegrond toegewezen en verweerder veroordeeld tot een proceskostenvergoeding van € 379,50. De rechtbank heeft deze kosten vastgesteld op basis van het Bpb, waarbij rekening is gehouden met de aard van de zaak, die als lichtgewicht is beoordeeld. De uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.