ECLI:NL:RBDHA:2022:5297

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 mei 2022
Publicatiedatum
2 juni 2022
Zaaknummer
NL20.21600
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van een Iraakse burger met een handicap en medische problemen, die stelt te zijn bedreigd door een militie in Irak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 mei 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Iraakse eiser die een handicap heeft en stelt dat hij bedreigd is door een militie in Irak. De eiser had eerder asiel aangevraagd in Griekenland en is vervolgens naar Nederland gereisd, waar hij op 19 januari 2020 zijn asielaanvraag indiende. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de asielaanvraag afgewezen, omdat de verklaringen van de eiser over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig werden geacht, maar zijn claims over bedreigingen en medische problemen niet. De rechtbank heeft de zaak behandeld in Middelburg, waar de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.

De rechtbank oordeelde dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij behoort tot een kwetsbare minderheidsgroep of dat hij een reëel risico loopt op ernstige schade bij terugkeer naar Irak. De rechtbank volgde de staatssecretaris in zijn standpunt dat de medische problematiek van de eiser, hoewel ernstig, niet voldoende is om hem onder speciale bescherming te plaatsen. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet kan worden gevolgd in zijn stelling dat hij een politiek activist is en dat zijn deelname aan demonstraties niet voldoende is om hem als risicogroep te kwalificeren. De rechtbank heeft de afwijzing van de asielaanvraag door de staatssecretaris als rechtmatig beoordeeld en het beroep ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.21600

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [naam]
(gemachtigde: mr. M.H.R. de Boer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. de Bonth).

ProcesverloopBij besluit van 14 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend op 16 november 2021, waarin hij heeft meegedeeld dat het BMA [1] is verzocht om advies uit te brengen.
Op 23 december 2021 is het BMA-advies geüpload in het digitale dossier.
De rechtbank heeft eiser in de gelegenheid gesteld om op dit advies te reageren. Hiervan heeft hij op 2 februari 2022 gebruik gemaakt.
Op 16 maart 2022 is een aanvullend medisch advies geüpload in het digitale dossier.
Op 5 april 2022 is een nieuw verweerschrift ingediend.
Eiser heeft hierop gereageerd met aanvullende gronden van beroep op 18 april 2022.
De rechtbank heeft het beroep op 22 april 2022 op zitting behandeld in Breda. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen R. Achamlale. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Iraakse nationaliteit. Hij heeft in augustus 2019 asiel aangevraagd in Griekenland en is vervolgens doorgereisd naar Nederland. In Nederland heeft eiser op 19 januari 2020 asiel aangevraagd. Hij heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij gehandicapt is en medische problemen heeft. Ook heeft hij zich uitgelaten over de slechte algemene situatie in Irak. Verder is eiser bedreigd door [naam4] [naam2] van de [naam3]-militie. Dit door eisers deelname aan demonstraties.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw. [2] Eisers verklaringen over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst, alsmede de algemene situatie in Irak zijn geloofwaardig geacht. De problemen van eiser met [naam4] [naam2] (verder [naam4]), dan wel de militie [naam3] en eisers medische problematiek worden niet geloofwaardig geacht. Verweerder acht het niet geloofwaardig dat eiser door [naam4] met de dood is bedreigd. Eiser heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat hij in de negatieve belangstelling staat van [naam4]. De aanname van eiser dat hij niet is opgezocht door [naam4] omdat hij maandenlang in huis bleef, is slechts gebaseerd op vermoedens die niet aannemelijk zijn gemaakt. Alhoewel eiser wordt gevolgd in zijn onvrede met de algemene situatie in zijn land van herkomst, is dit niet toereikend voor een gegronde vrees voor vervolging. De medische problematiek van eiser maakt verder niet dat hij behoort tot een kwetsbare groep en om deze reden valt onder speciale bescherming op grond van het landenbeleid Irak. [3] De medische problematiek in samenhang met de algemene situatie in Irak, leidt ook niet tot een ander oordeel. Verweerder heeft tot slot overwogen dat geen advies wordt ingewonnen bij het BMA en geen uitstel van vertrek wordt verleend op grond van artikel 64 van de Vw. In beroep heeft verweerder alsnog advies gevraagd aan het BMA en op basis daarvan geconcludeerd dat er geen reden is om uitstel van vertrek toe te staan.
3. Op wat eiser hiertegen heeft aangevoerd wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Geloofwaardigheid problemen met [naam4]/[naam3]
4. Onder verwijzing naar de zienswijze voert eiser aan dat hij waarschijnlijk geen verdere problemen heeft gekregen met [naam4], omdat hij binnen is gebleven en hij verder niet meer heeft gedemonstreerd. Eiser stelt daarnaast dat hij waarschijnlijk Irak kon verlaten zonder problemen, omdat [naam4] niet op de hoogte was van zijn vertrek. Ook is het mogelijk dat [naam4] het goed zou vinden dat eiser vertrok, als hij maar niet opnieuw demonstreert. Eiser voert aan dat hij zijn verklaringen niet kan staven met bewijs, omdat dit niet geleverd kan worden. De bedreiging was immers niet op schrift gesteld en dat eiser verder binnen is gebleven kan hij niet met stukken onderbouwen. Er mag van eiser niet het onmogelijke worden verlangd.
5. Verweerder heeft niet ten onrechte overwogen dat niet valt in te zien dat een bedreiging door [naam4] voor eiser een reden was om Irak te verlaten, nu hij ongeveer vijf tot zes maanden voor zijn vertrek uit Irak in juni 2019 is bedreigd en in deze periode geen enkel probleem van de zijde van [naam4] heeft ondervonden. Verweerder heeft hierbij kunnen betrekken dat eiser heeft verklaard dat hij al die tijd in zijn eigen woning verbleef, terwijl hij verder heeft verklaard dat [naam4] dicht bij hem woonde en ook wist waar eiser woonde. Daarnaast heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat de aanname van eiser, dat hij niet is opgezocht door [naam4] omdat hij maandenlang in huis bleef, enkel is gebaseerd op vermoedens van eiser. De stelling van eiser dat [naam4] niet verhinderd heeft dat eiser Irak (op legale wijze) kon verlaten, omdat hij waarschijnlijk niet op de hoogte was van het vertrek van eiser, is een niet nader onderbouwde stelling, slechts gebaseerd op vermoedens. Deze beroepsgrond slaagt dan ook niet.
6. Verweerder heeft zich in zijn verweerschrift van 16 november 2021 op het standpunt gesteld dat aan eiser niet is tegengeworpen dat hij zijn verklaringen niet kan staven. Door het ontbreken van documenten is echter de aandacht op eisers verklaringen komen te liggen. Verweerder heeft niet ten onrechte geconcludeerd dat eiser met zijn verklaringen zijn relaas niet aannemelijk heeft weten te maken en dat er geen documenten zijn die het tegendeel zouden kunnen onderbouwen. De stelling van eiser dat van hem niet het onmogelijke mag worden verlangd, houdt dan ook geen stand.
Risicogroep
7. Eiser heeft in de aanvullende gronden van beroep [4] gewezen op het WBV [5] 2022/5 van februari 2022 waaruit blijkt dat verweerder politieke activisten, mensenrechtenactivisten en personen die actief zijn in de journalistiek en die daarbij significante kritiek leveren op de autoriteiten of op de aan de autoriteiten gelieerde milities, als risicogroep aanmerkt. Eiser voert aan dat hij middels zijn deelname aan demonstraties significante kritiek heeft geleverd op de autoriteiten of op de aan de autoriteiten gelieerde milities. Ter zitting heeft eiser verduidelijkt dat hij door zijn politieke overtuiging tot een risicogroep behoort en hierdoor als vluchteling moet worden aangemerkt. Eiser heeft immers deelgenomen aan demonstraties en daarmee kan hem ook een politieke overtuiging toegedicht worden.
8. Uit paragraaf C7/15.3.2 van de Vc [6] volgt dat verweerder voor Irak de hierboven onder 7. genoemde categorie vreemdelingen als risicogroep aanmerkt. De rechtbank volgt verweerder in zijn ter zitting ingenomen standpunt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een politiek activist is. Eiser heeft immers slechts twee keer [7] deelgenomen aan een demonstratie om aandacht te vragen voor zijn situatie als gehandicapte, namelijk in 2017 en 2018. [8] Niet is gebleken dat eiser met zijn deelname aan twee demonstraties significante kritiek leverde op de autoriteiten of de aan de autoriteiten gelieerde milities. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet kan worden gevolgd in zijn stelling dat hij behoort tot een risicogroep.
Een reëel risico op ernstige schade
9. Eiser voert aan dat hij moet worden beschouwd als behorend tot een kwetsbare minderheidsgroep. Eiser heeft immers een zichtbare handicap (zijn linkerbeen is geamputeerd) en is hierdoor per definitie kwetsbaar. Eiser loopt dan ook een reëel risico op ernstige schade. Ter onderbouwing heeft eiser nogmaals het WHO-rapport overgelegd. [9]
In de aanvullende gronden van beroep heeft eiser verder gewezen op het arrest Elgafaji van het Hof van Justitie van de Europese Unie [10] en de glijdende schaal, zoals neergelegd in punt 39 van dit arrest. Daarnaast verwijst eiser naar een uitspraak van het
Asylum and Immigration Tribunalvan 19 oktober 2009. Eiser verwijst ook naar de verwijzingsuitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 19 oktober 2020 [11] en de in die zaak ingebrachte notitie van de Commissie Strategisch procederen van Vluchtelingenwerk Nederland. Eiser stelt zich op het standpunt dat, voor zover al niet geconcludeerd dient te worden dat in Irak momenteel sprake is van een zogenaamde 15c-situatie, [12] hij bescherming dient te krijgen in verband met zijn handicap en leeftijd. Eiser loopt door zijn handicap immers een groter risico om het slachtoffer te worden van geweld.
Kwetsbare minderheidsgroep
10. Uit paragraaf C7/15.4.3 van de Vc volgt dat verweerder uitsluitend de volgende groepen uit Irak (met uitzondering van de Koerdistan Autonome Regio (KAR)) aanmerkt als kwetsbare minderheidsgroep: a. christenen; b. mandeeërs; c. jezidi’s; d. joden. e. shabak; f. kaka’i; g. Turkmenen; h. bahai; i. Palestijnen. Niet in geschil is dat eiser niet onder één van deze minderheidsgroepen valt. Verweerder heeft ter zitting terecht gewezen op het feit dat uit zijn beleid volgt dat slechts een
bevolkingsgroepin een land van herkomst aan te merken is als kwetsbare minderheidsgroep. [13] Eiser kan dan ook niet enkel vanwege zijn invaliditeit behoren tot een kwetsbare minderheidsgroep in de zin van paragraaf C2/3.3 van de Vc.
15c-situatie
11. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt dat slechts sprake kan zijn van een 15c-situatie als de loutere aanwezigheid van een burger – welke burger dan ook – al kan leiden tot een reëel risico op ernstige schade. Individuele kenmerken moeten op de eigen merites worden beoordeeld en kunnen onder omstandigheden leiden tot het aannemen van de noodzaak van internationale bescherming, maar die individuele kenmerken staan los van de vraag of de situatie in een land, of een deel van een land, zo uitzonderlijk is dat deze moet worden aangemerkt als een 15c-situatie. De verwijzing naar punt 39 van het arrest Elgafaji leidt niet tot een ander oordeel, omdat de daarin gesuggereerde glijdende schaal ziet op de behoefte aan internationale bescherming, maar niet noodzakelijkerwijs op de reikwijdte van artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn.
12. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich ter zitting terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van een 15c-situatie in Irak. Verweerder heeft in dit verband terecht gewezen op het feit dat het Algemeen Ambtsbericht Irak van oktober 2021 niet kan leiden tot een andere conclusie over de algemene (veiligheids)situatie in Irak. Het heeft slechts geleid tot enkele wijzigingen in het landgebonden asielbeleid. Eiser heeft tegen de beoordeling van de algemene veiligheidssituatie in Irak geen steekhoudende argumenten aangevoerd.
De rechtbank ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat sprake is van een 15c-situatie in Irak. De beroepsgrond slaagt niet.
Glijdende schaal
13. De rechtbank is overigens van oordeel dat toepassing van een glijdende schaal zoals bedoeld in de tussenuitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, niet tot een andere uitkomst zou leiden, omdat de rechtbank in deze zaak ook de door verweerder gemaakte individuele beoordeling van het risico op ernstige schade aan de hand van eisers persoonlijke kenmerken, diens individuele omstandigheden en wat is aangevoerd, toetst in het licht van de algemene situatie in het land van herkomst.
14. Zoals hierboven onder 8 is overwogen heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser niet kan worden gevolgd in zijn stelling dat hij behoort tot een risicogroep. Verder staat vast dat verweerder de algemene situatie in Irak bij zijn beoordeling heeft betrokken. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij op grond van zijn persoonlijke situatie dan wel zijn individuele asielrelaas een reëel risico loopt op ernstige schade bij terugkeer. De door eiser aangedragen omstandigheden dat hij een handicap heeft en 50 jaar oud is, zijn hiervoor onvoldoende. De rechtbank merkt in dit verband verder op dat eiser in Irak een sociaal vangnet heeft, omdat zijn vrouw en enkele van zijn kinderen daar nog verblijven.
BMA
15. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiser kan reizen. In geschil is de noodzakelijkheid van de behandeling van eisers rugklachten en de aanwezigheid en toegankelijkheid van de benodigde zorg voor eisers urologische klachten.
Rugklachten
16. Eiser heeft bij aanvullende gronden van 2 februari 2022 aangevoerd dat niet is gebleken waarop de verwachting is gebaseerd dat het uitblijven van de behandeling van eisers rugklachten niet zal leiden tot levensbedreigende situaties. Dit terwijl de behandeling naar verwachting blijvend noodzakelijk is. Bij aanvullende gronden van 18 april 2022 heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat wel degelijk een medische noodsituatie zal ontstaan wanneer hij geen behandeling meer kan krijgen voor zijn medische klachten, nu zijn lichamelijke en geestelijke gesteldheid bij het uitblijven van behandeling tegen de pijn ernstig zal verslechteren. Dat de pijnklachten over het algemeen zeer vervelend en belastend zijn voor een persoon, is een understatement en hiermee worden eisers klachten gebagatelliseerd. Het BMA gaat uit van mensen die ook daadwerkelijk behandeld worden tegen de pijn.
17. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in zijn verweerschrift van 5 april 2022 terecht op het standpunt heeft gesteld dat de pijnklachten niet onder de reikwijdte van een medische noodsituatie vallen. Uit het advies van het BMA blijkt immers dat pijnklachten over het algemeen zeer vervelend en belastend zijn, maar dat deze over het algemeen niet leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn zoals omschreven in het BMA-protocol. De stelling van eiser dat het BMA slechts is uitgegaan van mensen die ook daadwerkelijk behandeld worden tegen de pijn is onjuist, nu in het aanvullend BMA-advies van 16 maart 2022 is overwogen dat het aanhouden van de pijn zonder behandeling en het niet behandelen van eventuele neurologische uitvalsverschijnselen in zijn algemeenheid niet zal leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn.
Urologische klachten
18. Eiser voert aan dat niet is gegarandeerd dat de instellingen die worden genoemd voor behandeling van zijn urologische klachten, ook daadwerkelijk voor eiser toegankelijk zijn. Ter onderbouwing verwijst eiser naar twee EASO-rapporten. [14] Verder wijst eiser op het volgende. In Irak is geen sprake van een publieke ziektekostenverzekering, hij beschikt niet over inkomen of vermogen waar hij vanwege zijn handicap ook niet in kan voorzien. Ook kan hij niet tijdig aanwezig zijn voor de voor hem noodzakelijk hulp, gelet op de reisafstand van zijn woning naar Bagdad.
19. De rechtbank stelt voorop dat uit verweerders beleid volgt dat de bewijslast dat de vreemdeling geen toegang zal hebben tot de vereiste medische zorg rust op de vreemdeling. [15] De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de overgelegde rapporten van EASO vrij algemeen zijn en hiermee onvoldoende is weersproken dat voor eiser de benodigde behandeling en medicatie aanwezig en beschikbaar zijn. Eiser heeft verder niet inzichtelijk gemaakt wat de totale kosten voor behandelingen en medicatie (bij benadering) zijn en dat hij daadwerkelijk niet in de benodigde kosten kan voorzien. De enkele stelling dat hij gehandicapt is en hierdoor niet kan werken, is onvoldoende onderbouwd. Daarbij komt dat eiser niet heeft onderbouwd waarom zijn echtgenote en in Irak wonende kinderen of andere familieleden niet in staat zouden zijn om bij te dragen aan de benodigde kosten. In het aanvullend BMA-advies staat verder dat iemand bij een mogelijke urineretentie binnen drie uur door een huisarts moet worden gezien. De rechtbank volgt verweerder in zijn door hem in het verweerschrift van 5 april 2022 ingenomen standpunt dat de mogelijke klachten niet direct van dien aard zijn dat meteen een specialist in het ziekenhuis een ingreep zal moeten verrichten. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat het voor hem niet mogelijk is om (met hulp) tijdig een huisarts te bereiken, terwijl het wel op zijn weg ligt om dit aannemelijk te maken.
20. Eiser heeft ter zitting nog een beroep gedaan op rechtsoverweging 183 van het arrest Paposhvili. [16] Volgens eiser is de medische noodsituatie te eng gedefinieerd.
21. In het arrest Paposhvili is geoordeeld dat het aan de vreemdeling is om aannemelijk te maken dat hij op grond van zijn slechte gezondheidstoestand een reëel risico op ernstige schade loopt. Eerst als die vreemdeling dit bewijs, mede in relatie tot de feitelijke toegankelijkheid tot de voor hem noodzakelijke medische behandeling, heeft geleverd, is het aan de nationale autoriteiten van de uitzettende staat om de twijfel over een mogelijke schending van artikel 3 van het EVRM [17] weg te nemen. Gelet op wat onder 19 is overwogen, heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij vanwege zijn gezondheidstoestand een reëel risico loopt op ernstige schade. Daarom slaagt deze beroepsgrond niet.
Slotsom
22. De aanvraag is terecht afgewezen als ongegrond en verweerder heeft terecht uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw geweigerd.
23. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr.N.M.L. van der Kammen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Bureau Medische Advisering.
2.Vreemdelingenwet 2000.
3.WBV 2020/11.
4.Van 18 april 2022.
5.Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire 2000.
6.Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
7.Correcties en aanvullingen nader gehoor.
8.Pagina 5 van het rapport nader gehoor.
9.Van 11 december 2020.
10.Van 17 februari 2009, ECLI:EU:C:2009:94.
12.In de zin van artikel 15, aanhef en onder c, van de Richtlijn 2011/95/EU (Kwalificatierichtlijn).
13.Paragraaf C2/3.3 van de Vc.
14.Country of Origin Information Report rapport van EASO “Iraq Key Socio-economic Indicators for Baghdad, Basrah, and Sulaymaniyah” van November 2021 en “Country Guidance: Iraq Common analysis and guidance note” van januari 2021.
15.Zie paragraaf A3/7.1.5 van de Vc.
16.De uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 13 december 2016, Paposhvili tegen België, ECLI:CE:ECHR:2016:1213JUD004173810.
17.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.