ECLI:NL:RBDHA:2022:529

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 januari 2022
Publicatiedatum
28 januari 2022
Zaaknummer
09/852144-19
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdzaak over ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel met betrekking tot criminele activiteiten

Op 23 december 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een jeugdzaak betreffende de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De zaak betreft een veroordeelde, geboren in 2003, die betrokken was bij een criminele organisatie die zich bezighield met oplichting, afdreiging en gewoontewitwassen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie behandeld, waarbij het wederrechtelijk verkregen voordeel werd geschat op € 7.424,86. De verdediging voerde aan dat niet alle ontvangen bedragen als wederrechtelijk verkregen voordeel konden worden aangemerkt, en dat een deel van de transacties legaal was verkregen door het verkopen van foto’s. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie beoordeeld en vastgesteld dat de veroordeelde daadwerkelijk heeft geprofiteerd van de criminele activiteiten. De rechtbank heeft de ontnemingsvordering gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht en heeft het wederrechtelijk verkregen voordeel uiteindelijk geschat op € 2.534,45. De rechtbank heeft besloten om de gijzeling op 0 dagen te bepalen, gezien de minderjarigheid van de veroordeelde ten tijde van de feiten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van kinderrechters.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer 09/852144-19
Datum uitspraak: 23 december 2021
Beslissing van de rechtbank Den Haag, meervoudige kamer belast met de behandeling van jeugdstrafzaken, op de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht van de officier van justitie ten aanzien van de veroordeelde:
[verdachte]
hierna te noemen: de veroordeelde,
geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres]
.

1.Het onderzoek ter zitting

De vordering is behandeld op de terechtzittingen van 2 juli 2021 en 2 december 2021.
De veroordeelde is, met goedvinden van de rechtbank, niet ter terechtzitting van 2 december 2021 verschenen. De raadsman mr. L.A. Nooijen, advocaat te Rijswijk, is verschenen en gehoord.
De officier van justitie in deze zaak is mr. R.P. Tuinenburg.
Voorafgaande aan de behandeling van de vordering op de terechtzitting zijn de advocaat van de veroordeelde en de officier van justitie in de gelegenheid gesteld schriftelijke conclusies te wisselen. De officier van justitie heeft de rechtbank en de advocaat bij schrijven van
17 augustus 2021 bericht dat hij de vordering handhaaft. De advocaat heeft bij bericht van
8 september 2021 inhoudelijk op de vordering gereageerd. Op de terechtzitting van 2 december 2021 heeft de advocaat de gelegenheid gekregen om nog bij aanvullende schriftelijke reactie transacties aan te geven die volgens hem niet zouden moeten worden meegerekend bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Deze schriftelijke reactie is op 10 december 2021 bij de rechtbank binnengekomen. De officier van justitie heeft bij e-mailbericht van 20 december 2021 bericht dat hij zijn eerder ingenomen standpunt handhaaft.
De rechtbank heeft de vordering tegen de veroordeelde ter terechtzitting gelijktijdig doch niet gevoegd behandeld met de vorderingen tegen [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] .

2.De vordering

2.1
Standpunt van de officier van justitie van justitie
De vordering strekt ertoe dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel tot een bedrag van € 7.424,86, waarbij de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 wetboek van strafvordering kan ten hoogste kan worden gevorderd, dient te worden bepaald op 73 dagen.
Ter zitting en in zijn aanvullende schriftelijke reactie heeft de officier van justitie bij de vordering gepersisteerd.
2.2
Standpunt van de verdediging
De advocaat van de veroordeelde heeft ter terechtzitting en in zijn aanvullende schriftelijke reactie het volgende naar voren gebracht.
Het Openbaar Ministerie heeft ten onrechte alle via de betaalapplicatie ‘Tikkie’ ingewilligde betaalverzoeken aangemerkt als wederrechtelijk verkregen voordeel. De gedane stortingen zijn niet één op één aan te merken als het wederrechtelijk verkregen voordeel. Tussen de overboekingen die zijn ontvangen op de rekening van de veroordeelde zitten ook bedragen die zijn overgemaakt door personen die niet te herleiden zijn naar de aangiften/meldingen die in het onderzoek Padhuis zijn onderzocht, zodat niet zonder meer kan worden geconcludeerd dat die bedragen voordeel uit de criminele organisatie betreffen. Ook de rechtbank heeft in het vonnis geoordeeld dat geen exact bedrag vast te stellen is ten aanzien van de bewezenverklaring van het witwassen. Daarnaast kan ook niet boven redelijke twijfel worden vastgesteld dat deze bedragen zijn verkregen door andere strafbare feiten die door de veroordeelde zijn begaan. Tot slot dienen de transacties van relatief lage geldbedragen – onder de € 15,00 – niet te worden betrokken bij het schatten van het wederrechtelijk verkregen voordeel, nu deze zijn verkregen met het verkopen van foto’s en dit is geen strafbaar feit. Dat dit gebeurde onder een valse naam doet hier niet aan af. Na herberekening op grond van dit verweer blijft een bedrag van € 6.124,76 over om van uit te gaan als wederrechtelijk verkregen voordeel.

3.Beoordeling van de vordering.

3.1
Grondslag van de vordering
De grondslag voor de ontnemingsvordering is een veroordeling voor een strafbaar feit. Voor de ontnemingsvordering betekent dit dat bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden gelet op voordeel afkomstig uit de strafbare feiten die de veroordeelde heeft begaan, alsmede uit andere strafbare feiten waarvan aannemelijk is dat de veroordeelde daaruit voordeel heeft verkregen.
De veroordeelde is bij vonnis van deze rechtbank van 28 juli 2021, voor zover van belang, veroordeeld terzake van de volgende strafbare feiten:
- deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven; en
- medeplegen van een gewoonte maken van witwassen.
3.2
De bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de veroordeelde vorenbedoeld voordeel heeft verkregen op wettige bewijsmiddelen en ontleent aan de inhoud daarvan tevens de schatting van bedoeld voordeel.
Het vonnis van deze rechtbank in de zaak tegen de veroordeelde van 28 juli 2021;
Het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel [naam 1] , onderdeel van het proces-verbaal onderzoek Padhuis, DH6R019066 van de politie eenheid Den Haag, district Leiden - Bollenstreek, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 8626);
Het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel [naam 2] , onderdeel van het proces-verbaal onderzoek Padhuis, DH6R019066 van de politie eenheid Den Haag, district Leiden - Bollenstreek, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 8626);
Het proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 4] d.d. 9 maart 2020, DH6R019066-307, p. 2095 ev.;
Het proces-verbaal van bevindingen DH6R019066-316, p. 133-134.
3.3
Schatting wederrechtelijk verkregen voordeel
De veroordeelde heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die tot oogmerk had het plegen van oplichting, afdreiging en gewoontewitwassen. De veroordeelde is bij voornoemd vonnis onder meer veroordeeld voor gewoontewitwassen in de periode 8 maart 2019 tot en met 3 mei 2019. De veroordeelde heeft geld witgewassen en daar een gewoonte van gemaakt door gedurende hiervoor genoemde periode op zijn bankrekeningen geldbedragen te laten storten door slachtoffers van oplichting en afdreiging. De rechtbank heeft daarnaast vastgesteld dat de veroordeelde zelf zich ook schuldig heeft gemaakt aan afdreiging.
Verweren
De periode van de overboekingen, de wijze van overboeken en de omschrijvingen bij de overboekingen geven voldoende grond voor de aanname dat de overschrijvingen zoals opgenomen in het financiële rapport door misdrijf zijn verkregen. De rechtbank is van oordeel dat de verdediging onvoldoende concreet heeft gemaakt dat bepaalde overboekingen niet van misdrijf afkomstig zouden zijn. De rechtbank betrekt daarbij de verklaring van [medeverdachte 4] , inhoudende dat de opbrengsten van afdreigingen ook werden geboekt onder omschrijvingen als “pizza, bioscoop, verjaardag, boodschappen en dergelijke”. De enkele stelling dat bepaalde overboekingen reguliere betalingen - zonder strafbare grondslag - zijn, vindt de rechtbank daarom onvoldoende. Ook de omstandigheid dat er, in dit dossier, geen aangiften liggen die horen bij bepaalde overboekingen, maakt dit niet anders.
Aan het verweer dat alle Tikkies voor bedragen onder de € 15,00 van de genoten opbrengsten dienen te worden uitgesloten, omdat deze op legale wijze zouden zijn verdiend, te weten met het verkopen van foto’s, gaat de rechtbank voorbij. De verdediging heeft onvoldoende specifiek toegelicht welke Tikkies waarmee zijn ‘verdiend’. De enkele stelling dat foto’s werden verkocht en dat daarmee alle bedragen onder de € 15,00 niet zouden moeten worden meegerekend met het wederrechtelijk verkregen voordeel vindt de rechtbank onvoldoende onderbouwding om deze bedragen niet mee te rekenen.
De berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel is als volgt opgebouwd:
Opbrengsten
De veroordeelde heeft (in elk geval) gedurende de periode van 6 februari 2019 tot en met 21 augustus 2019 gebruik gemaakt van een bankrekening van ING. Op deze bankrekening van de veroordeelde zijn blijkens de financiële historische verkeersgegevens gelden binnengekomen via Tikkies of overboekingen waarvan aannemelijk is dat deze transacties gerelateerd zijn aan gewoontewitwassen, oplichting en/of afdreiging. Het gaat in totaal om:
NL 19 INGB 0757673953 € 7.826,15
De totale opbrengsten bedragen: € 7.826,15
Kosten
De veroordeelde heeft geen kosten gemaakt die in aanmerking komen voor aftrek.
Verdeelsleutel
De strekking van de maatregel van ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel is te bewerkstelligen dat datgene wat de veroordeelde daadwerkelijk aan door misdrijf verkregen materieel profijt heeft verworven, weer van hem wordt afgenomen. De rechtbank vindt niet aannemelijk dat alle gelden die naar zijn rekeningen zijn overgemaakt ook daadwerkelijk
uitsluitend voor hemmaterieel profijt opleverden. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat uit het dossier naar voren is gekomen dat geld dat werd gestort op een van de rekeningen, veelal van die rekening werd afgehaald middels cashopnames (op de precieze opnames heeft de rechtbank, door de manier van verbaliseren, geen zicht gekregen) en vervolgens werd verdeeld onder de deelnemers van de criminele organisatie. De vordering van de officier van justitie, die het gehele bedrag dat binnen is gekomen op de rekening van de veroordeelde ook als wederrechtelijk verkregen voordeel aan hem toerekent, miskent deze strekking en leidt naar het oordeel van de rechtbank tot toerekening van een te hoog bedrag. Uit het dossier blijkt dat bij elke afdreiging meerdere personen met meerdere rollen betrokken waren. De veroordeelde heeft geen verklaring afgelegd over de verdeelsleutel. [medeverdachte 4] , die als geldezel fungeerde, heeft dat echter wel gedaan en heeft verklaard dat de verdeelsleutel 20/80 was, en dat hij zodoende 20% van de binnengekomen bedragen mocht houden. Ook in het financieel rapport is door de politie bij de berekening van het werkelijk verkregen voordeel van [medeverdachte 4] 20% aangehouden.
De rechtbank is van oordeel dat de veroordeelde heeft geprofiteerd van het strafbare feit en gaat uit van dezelfde verdeelsleutel voor de vaststelling van het bedrag waarvan de veroordeelde daadwerkelijk geprofiteerd heeft.
De overboeking van de rekening van de veroordeelde van € 1.632,42, naar zijn medeverdachten zal de rechtbank, anders dan de officier van justitie, niet in mindering brengen bij de opbrengsten. Dat bedrag wordt geacht te zijn verdisconteerd in de verdeelsleutel.
Berekening wederrechtelijk verkregen voordeel
Opbrengsten € 7.826,15
Kosten € 0
Resultaat € 7.826,15 * 0,2 (verdeelsleutel 20%) = € 1.565,23
Het geld dat de veroordeelde van zijn medeverdachten gestort heeft gekregen op zijn rekening – te weten € 969,22 – zal de rechtbank geheel voor rekening van de veroordeelde brengen. Omdat de rol van de veroordeelde ook die van afdreiger en promotor is geweest acht de rechtbank aannemelijk dat hij, naast een deel van de opbrengst van de op zijn bankrekening gestorte gelden, ook een percentage van andere transacties heeft gekregen.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden geschat op
€ 2.534,45
Draagkracht
Door de verdediging is gemotiveerd verweer gevoerd, inhoudende dat de draagkracht van de veroordeelde niet toereikend is om aan een veroordeling tot betaling te voldoen.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het volgende.
De strekking van de maatregel van ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel is te bewerkstelligen dat datgene wat de veroordeelde aan door misdrijf verkregen materieel profijt heeft verworven, weer van hem af te nemen. Gezien de wetsgeschiedenis, het stelsel van de wet en de jurisprudentie wordt een dergelijke ontneming niet verhinderd door een gebrek aan financiële draagkracht aan de zijde van de veroordeelde en ook niet door het feit dat het verkregen voordeel reeds door de veroordeelde is verbruikt. De enkele stelling dat de veroordeelde in de toekomst geen draagkracht zal hebben, maakt dat niet anders. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding het aan de Staat te betalen bedrag lager vast te stellen. Ook vanuit pedagogisch oogpunt acht de rechtbank het onwenselijk dat de veroordeelde geld, dat hij met criminele activiteiten heeft verdiend, niet zou hoeven terugbetalen.
3.4
Betalingsverplichting
De rechtbank zal de veroordeelde de verplichting opleggen tot betaling van € 2.534,45 aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Gijzeling
De veroordeelde was minderjarige ten tijde van het plegen van de feiten. De Expertgroep jeugdrechters heeft, in navolging op het rapport van de Kinderombudsman “Laat mij niet zitten, Schadevergoeding en vervangende jeugddetentie in het strafrecht jeugdstrafrecht” van juli 2018, besloten om, wanneer gijzeling bij een ontnemingsvordering wordt gevorderd, deze te bepalen op 0 dagen.
De rechtbank zal dit volgen en zal, gelet op het vastgestelde wederrechtelijk verkregen voordeel, de gijzeling op 0 dagen bepalen.

4.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

5.Beslissing

De rechtbank,
stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 2.534,45;
legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van
€ 2.534,45aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 0 dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.M.M. Engbers, kinderrechter, voorzitter,
mr. C.M. van der Kleijn, kinderrechter
en mr. M.H. Rochat, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. L.E. van Damme, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 december 2021.