ECLI:NL:RBDHA:2022:5264

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 juni 2022
Publicatiedatum
1 juni 2022
Zaaknummer
C/09/597145 / HA ZA 20-768
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schade door onrechtmatig handelen tijdens bouwactiviteiten

In deze civiele zaak heeft de rechtbank Den Haag op 1 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en twee gedaagden, [gedaagde 1] en Valkenburg, over onrechtmatig handelen tijdens bouwactiviteiten. De eiser, die eigenaar was van een perceel en woning, stelde dat de werkzaamheden van [gedaagde 1] en Valkenburg schade aan zijn eigendom hadden veroorzaakt. De procedure begon met een dagvaarding op 22 juli 2020, en na verschillende tussenvonnissen en een mondelinge behandeling op 23 maart 2022, werd het vonnis gewezen. De rechtbank oordeelde dat [gedaagde 1] niet onrechtmatig had gehandeld, omdat er onvoldoende bewijs was voor een erkenning van aansprakelijkheid. Valkenburg daarentegen werd wel aansprakelijk gesteld voor de schade, omdat zij haar zorgplicht had geschonden door onvoldoende toezicht te houden op de werkzaamheden en niet adequaat te reageren op signalen van schade. De rechtbank kende de eiser een schadevergoeding toe van € 206.572,87, vermeerderd met rente, en veroordeelde de eiser in de proceskosten van [gedaagde 1]. De vorderingen tegen [gedaagde 1] werden afgewezen, terwijl de vorderingen tegen Valkenburg werden toegewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/597145 / HA ZA 20-768
Vonnis van 1 juni 2022
in de zaak van
[eiser]te [plaats 1],
eiser,
advocaat mr. H.J. Paris-Brinkman te Voorburg,
tegen

1.[gedaagde 1] EN ZONEN B.V.te [plaats 1],

advocaat mr. G. van der Wende te Capelle aan den IJssel,
2.
BOUWBEDRIJF VALKENBURG B.V.te [plaats 1],
advocaat mr. J.M.H.W. Bindels te Arnhem,
gedaagden.
Partijen zullen hierna [eiser], [gedaagde 1] en Valkenburg genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 22 juli 2020, met producties 1 t/m 34;
  • de conclusie van antwoord aan de zijde van [gedaagde 1], met producties 1 t/m 14;
  • de conclusie van antwoord aan de zijde van Valkenburg, met producties 1 t/m 4;
  • het tussenvonnis van 21 april 2021, waarin een regiezitting is bepaald voor het project Regie en Mediation;
  • het proces-verbaal van de regiezitting gehouden op 12 mei 2021;
  • Het tussenvonnis van 9 juni 2021, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 23 maart 2022 en de daarin genoemde stukken.
1.2.
Op de rol van 10 februari 2021 heeft de advocaat van [eiser] aangegeven dat [eiser] is overleden op 15 oktober 2020 en dat de procedure wordt voortgezet op naam van [eiser] op grond van artikel 225 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
1.3.
Het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 23 maart 2022 is met instemming van partijen buiten hun aanwezigheid opgemaakt. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om opmerkingen te maken over het proces-verbaal. [eiser] heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 14 april 2022, [gedaagde 1] eveneens bij brief van 14 april 2022 en Valkenburg bij brief van 7 april 2022. Dit vonnis wordt gewezen met inachtneming van deze opmerkingen voor zover het feitelijke onjuistheden betreft.
1.4.
Ten slotte is een datum voor het wijzen van vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] was samen met zijn echtgenote tot aan zijn overlijden eigenaar van het perceel en de zich daarop bevindende woning en opstallen gelegen aan de [adres 1] te [plaats 1].
2.2.
[gedaagde 1] is een wereldwijd opererend productiebedrijf en exporteur van kalfsvlees. Valkenburg is een aannemingsbedrijf.
2.3.
Het perceel van [eiser] grenst aan het perceel van [gedaagde 1]. Tussen de beide percelen bevindt zich een sloot.
2.4.
[gedaagde 1] heeft haar bestaande koelcellen willen uitbreiden. [gedaagde 1] heeft daarom op
13 december 2016 een aanvraag ingediend bij de gemeente Zuidplas voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning voor de bouw van een ondergrondse koelcel ([adres 2]) en woning (’[adres 3]). De omgevingsvergunning is bij besluit van 16 maart 2017 verleend door de Omgevingsdienst Midden-Holland.
2.5.
Voor de realisatie van de ondergrondse koelcel heeft [gedaagde 1] met (hoofd)aannemer Valkenburg een overeenkomst van aanneming gesloten. Valkenburg heeft eerder op het naastgelegen perceel, namelijk in 1991/1992, een ondergrondse koelcel voor [gedaagde 1] gerealiseerd.
2.6.
Voor het ontwerp van de kelder heeft [gedaagde 1] Tukker Architectuur en Advies B.V. (Tukker B.V.) ingeschakeld. Daarnaast heeft [gedaagde 1] Van Dijk Geo-en Milieutechniek B.V. (Van Dijk) ingeschakeld voor onder meer een verkennend bodemonderzoek en een bouwput- en damwandadvies.
2.7.
Valkenburg heeft ervoor gekozen om voor de werkzaamheden voor het realiseren van de bouwkuip gebruik te maken van een injectie-laag van gel.
2.8.
Medio 2017 is [eiser] op het kantoor van [gedaagde 1] uitgenodigd voor een gesprek over het project en de uit te voeren werkzaamheden. Tevens aanwezig waren de heren [naam 1] (van Tukker B.V.) en [naam 2] (voormalig werknemer en projectleider van [gedaagde 1]).
2.9.
Op 6 juni 2017 heeft Valkenburg opdracht gegeven aan expertisebureau Hoogeveen (hierna: Hoogeveen) om onder meer bij [eiser] een vooropname te doen. De rapportage werd op 11 juli 2017 uitgebracht.
2.10.
Nadat het bouwterrein bouwrijp is gemaakt zijn de heiwerkzaamheden op
22 augustus 2017 gestart.
2.11.
In december 2017 heeft [eiser] met [gedaagde 1] contact opgenomen en medegedeeld dat er scheurvorming in zijn woning is ontstaan.
2.12.
Op 2 januari 2018 hebben meerdere omwonenden bij de gemeente om een voorlopige bouwstop verzocht. Een bouwstop is door de gemeente niet afgekondigd.
2.13.
In de loop van 2018 heeft [eiser] bij [gedaagde 1] melding gemaakt van verzakkingen van zijn perceel (tuin en bestrating).
2.14.
Op 2 juli 2018 is op verzoek van Valkenburg een tussenopname verricht door Hoogeveen van het huis en perceel van [eiser]. Deze tussenopname is voor het trekken van de damwandplanken verricht.
2.15.
Excite Expertise (hierna: Excite) heeft in opdracht van Valkenburg op het perceel van [eiser] een meetsysteem aangebracht om het trillingsniveau gedurende de werkzaamheden te kunnen monitoren.
2.16.
In augustus 2018 is het project afgerond en is de ondergrondse koelcel en woning van [gedaagde 1] gereed gekomen.
2.17.
In een poging om onderling tot een oplossing te komen heeft [gedaagde 1] aan [eiser] een voorstel gedaan met drie opties, waaronder betaling van een bedrag van € 106.311,- inclusief btw. Op 8 maart 2019 is door [gedaagde 1] aan [eiser] met de heer [naam 3] van Top Expertise B.V. (hierna: ‘[naam 3]’ en ‘Top Expertise’) in kopie een bijlage gestuurd waaruit blijkt hoe dit voorstel was berekend. [eiser] heeft dit voorstel niet geaccepteerd. [naam 3] treedt op namens de verzekeraar van Valkenburg, Allianz.
2.18.
Per brief met datum 31 maart 2019 heeft [eiser] [gedaagde 1] aansprakelijk gesteld voor zijn schade.
2.19.
Op 2 april 2010 heeft [eiser] van [gedaagde 1] bericht ontvangen dat zijn hiervoor genoemde brief in goede orde is ontvangen en is doorgeleid naar [naam 3].
2.20.
[naam 3] heeft in een brief van 25 juli 2019 aan [eiser] een reactie gevraagd op het voornemen om een voorschot van € 150.000,- betaalbaar te laten stellen door de verzekeraar van Valkenburg. [eiser] heeft op dit voorstel niet gereageerd.
2.21.
Op 8 augustus 2019 heeft [eiser] Fugro NL Land B.V. (hierna: Fugro) opdracht gegeven om een geotechnisch(e) beoordeling en onderzoek uit te voeren. Op 5 september 2019 heeft de heer [naam 4] (hierna: [naam 4]) namens Fugro een bezoek aan [eiser] gebracht en op 19 september 2019 is het rapport aan [eiser] gestuurd.
2.22.
Meer correspondentie tussen [eiser] en [gedaagde 1] volgt. Op 3 april 2020 heeft [eiser] aan Valkenburg een aansprakelijkstelling gestuurd.
2.23.
[eiser] heeft Molenaar B.V. (Molenaar) verzocht om een schadeopstelling van zijn beschoeiing te maken. [eiser] heeft op 13 mei 2020 de bevindingen van Molenaar ontvangen.
2.24.
Op 15 oktober 2020 is [eiser] overleden.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – samengevat en na wijziging van eis – dat de rechtbank:
voor recht verklaart dat [gedaagde 1] en Valkenburg jegens [eiser] onrechtmatig gehandeld hebben en daarmee hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade die hij daardoor reeds heeft geleden en nog zal lijden;
[gedaagde 1] en Valkenburg hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 568.039,74 inclusief btw aan schadevergoeding te vermeerderen met rente;
[gedaagde 1] en Valkenburg hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 10.000,- als vergoeding van de geleden schade als gevolg van de door gedaagden veroorzaakte verzakkingen van het perceel van [eiser], in de vorm van gederfd gebruiksgenot van dat perceel;
met hoofdelijke veroordeling van [gedaagde 1] en Valkenburg in de proceskosten vermeerderd met nakosten.
3.2.
Ter onderbouwing van haar vordering voert [eiser] het volgende aan. In opdracht van [gedaagde 1] heeft Valkenburg werkzaamheden uitgevoerd of laten uitvoeren. Door de werkzaamheden is schade aan de woning en het perceel van [eiser] ontstaan.
Met betrekking tot [gedaagde 1] stelt [eiser] zich primair op het standpunt dat [gedaagde 1] geheel op eigen titel zowel mondeling als schriftelijk heeft erkend aansprakelijk te zijn voor de door [eiser] geleden schade. Subsidiair stelt [eiser] dat [gedaagde 1] op grond van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW) ten opzichte van [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld doordat [gedaagde 1] zijn zorgplicht heeft geschonden.
Met betrekking tot Valkenburg stelt [eiser] zich primair op het standpunt dat Valkenburg de schijn heeft gewekt dat [gedaagde 1] namens Valkenburg met een volledige volmacht handelde in de zin van artikel 3:61 lid 2 BW en dat via uitlatingen van [gedaagde 1] Valkenburg (indirect) heeft erkend aansprakelijk te zijn voor de door hem geleden schade, althans de uitlatingen van [gedaagde 1] dienen aan Valkenburg te worden toegeschreven. Subsidiair stelt [eiser] dat Valkenburg op grond van artikel 6:162 BW onrechtmatig heeft gehandeld door de zorgplicht ten opzichte van [eiser] geschonden te hebben.
3.3.
[gedaagde 1] en Valkenburg voeren verweer en concluderen dat de vorderingen van [eiser] niet-ontvankelijk zijn, althans moeten worden afgewezen. [gedaagde 1] betwist dat zij heeft erkend aansprakelijk te zijn voor de door [eiser] geleden schade en dat zij onrechtmatig heeft gehandeld. Zij heeft zorgvuldig gehandeld en geen zorgvuldigheidsnorm geschonden ten opzichte van [eiser]. Dit blijkt onder meer uit het feit dat [gedaagde 1] een gerenommeerd bedrijf op het gebied van onder andere geotechniek een advies heeft laten uitbrengen over onder meer een bouwput- en damwand. Ook is de gekozen bouwputvariant met bodeminjecties met de gemeente besproken en is deze keuze goedgekeurd door de gemeente. Ook gelet op het rapport van Fugro is er geen enkel verwijt opgenomen ten opzichte van [gedaagde 1] als opdrachtgever van de werkzaamheden. Voor zover [gedaagde 1] op enige grond aansprakelijk zou zijn voor de door [eiser] geleden schade, dan betwist [gedaagde 1] de hoogte daarvan. Het causaal verband tussen de vermeende schade aan de woning en de werkzaamheden is niet door Fugro vastgesteld en wordt door [gedaagde 1] betwist. Ook bestaat er geen grondslag voor de hoofdelijke veroordeling van [gedaagde 1] en Valkenburg.
3.4.
Valkenburg stelt zich op het standpunt dat van enige erkenning van aansprakelijkheid door of namens Valkenburg geen sprake is. Valkenburg heeft [gedaagde 1] niet gemachtigd om namens haar een juridisch standpunt in te nemen. Valkenburg betwist dat zij haar werkzaamheden onzorgvuldig zou hebben voorbereid en uitgevoerd. Valkenburg betwist verder het door [eiser] gestelde causale verband tussen het vermeende onzorgvuldig handelen en de beweerdelijke schade aan de woning. Voor zover wel sprake zou zijn van onzorgvuldig handelen, betwist Valkenburg dat haar dat kan worden toegerekend. Valkenburg kon en mocht afgaan op de juistheid van de rapporten, adviezen en verleende vergunningen. Ook de schade kan niet worden toegerekend aan Valkenburg. De woning van [eiser] moet bestand zijn tegen werkzaamheden in de omgeving. Ook de door [eiser] gestelde omvang van de schade wordt door Valkenburg betwist. [eiser] had bovendien zijn beweerdelijk oplopende schade kunnen beperken door het eerder gedane aanbod om de beschoeiing te herstellen aan te nemen.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Heeft [gedaagde 1] aansprakelijkheid erkend?

4.1.
[eiser] heeft zich primair op het standpunt gesteld dat [gedaagde 1] op eigen titel zowel mondeling als schriftelijk heeft erkend aansprakelijk te zijn voor de door hem geleden schade. Volgens [eiser] heeft [gedaagde 1] op de volgende momenten aangegeven dat zij eventuele schade van [eiser] zal vergoeden, namelijk: i) tijdens het gesprek medio juni 2017 voor aanvang van de werkzaamheden in het bijzijn van [naam 1] en [naam 2]; ii) als er op een gegeven moment schade bij [eiser] optreedt en deze [gedaagde 1] daarvan in kennis stelt, heeft [gedaagde 1] opnieuw aangegeven diens schade te zullen vergoeden; iii) [gedaagde 1] heeft ook aan een andere omwonende toegezegd eventuele opgetreden schade te vergoeden. Deze toezegging aan een derde heeft [gedaagde 1] gedaan op 25 januari 2018 tijdens een bespreking bij de omgevingsdienst Midden-Holland; iv) in het bijzijn van de heer [naam 5] (hierna: [naam 5]) heeft [gedaagde 1] zich zodanig geuit dat [eiser] daaruit mocht opmaken dat aansprakelijkheid voor de schade door [gedaagde 1] werd erkend. [gedaagde 1] heeft een voorstel tot betaling van € 100.000,- gedaan. [eiser] heeft een verklaring van [naam 5] in het geding gebracht; v) in een brief van [gedaagde 1] van 11 maart 2019 moet een aansprakelijkheidserkenning gelezen worden.
4.2.
[gedaagde 1] betwist dat zij mondeling of schriftelijk heeft erkend aansprakelijk te zijn voor de door [eiser] geleden schade. Een schriftelijke erkenning is door [eiser] niet overgelegd en [naam 2] en [naam 1] kunnen als getuigen bevestigen dat [gedaagde 1] ook mondeling geen aansprakelijkheid heeft erkend. Ter zitting is door (de bestuurder van) [gedaagde 1] verklaard dat zij tijdens het gesprek met [eiser], [naam 1] en [naam 2] niet heeft aangegeven zelf garant te staan.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat [eiser] onvoldoende heeft aangevoerd om tot het oordeel te kunnen komen dat [gedaagde 1] aansprakelijkheid zou hebben erkend en overweegt daartoe het volgende. Met [gedaagde 1] is de rechtbank van oordeel dat [eiser] geen schriftelijke erkenning van aansprakelijkheid door [gedaagde 1] heeft overgelegd. Aan een eventuele gedane toezegging van [gedaagde 1] aan een derde kan [eiser] verder geen rechten ontlenen met betrekking tot zijn eigen rechtspositie.
4.4.
Meer concreet kan de brief van 11 maart 2019 van [gedaagde 1] niet worden opgevat als een aansprakelijkheidserkenning door [gedaagde 1]. Voor zover van belang staat in deze brief het volgende:

Geachte heer [eiser],
Na diverse overleggen die ik heb gehad met de verzekeraar inzake de herstelwerkzaamheden aan uw huis, kan ik de volgende 3 opties aanbieden:
1.
De schade binnen en buiten zal worden hersteld, inclusief 3 weken verblijf in het Van der Valk Hotel (incl. eten, drinken, slapen).
2.
De schade buiten zal worden hersteld en voor de schade binnen ontvangt u een vergoeding van € 25.291,-- incl. BTW.
3.
De herstelkosten voor de schade binnen en buiten zullen worden vergoed à € 25.291,-- incl. BTW + € 81.020,-- incl. BTW = € 106.311,-- incl. BTW.
4.5.
Nog daargelaten dat dit voorstel door [eiser] niet is geaccepteerd, heeft [gedaagde 1] in de brief duidelijk vermeld dat een voorstel namens de verzekeraar wordt gedaan, zodat het naar het oordeel van de rechtbank niet kan worden opgevat als een erkenning van aansprakelijkheid door [gedaagde 1].
4.6.
In de door [eiser] overgelegde verklaring van [naam 5] staat verder, voor zover van belang, het volgende:

Hierbij verklaar ik dat ik diverse gesprekken heb bijgewoond tussen de heer [eiser] en dhr. [gedaagde 1] van de firma [gedaagde 1] en Zn. Bv. Aangaande de schade ontstaan tijdens en door de bouw activiteiten bij de firma [gedaagde 1] en Zn. Bv.
In de eerste twee gesprekken die ik bijgewoond heb was de verstandhoudingen tussen de heren [eiser] en [gedaagde 1] goed en werd er eerlijk en open met elkaar gesproken betreffende de schade. Dat er schade was ontstaan door de bouwactiviteiten en dat de firma [gedaagde 1] en zn. deze zou laten herstellen en/of vergoeden was niet de discussie. Het enige verschil van inzicht was de omvang van de schade en met name de benodigde herstel werkzaamheden.
4.7.
Uit deze verklaring blijkt dat gesproken is door [eiser] en [gedaagde 1] over de omvang van de schade. Hieruit kan geen ondubbelzinnige erkenning van aansprakelijkheid worden afgeleid.
4.8.
Met betrekking tot het gesprek tussen [eiser] en [gedaagde 1] medio juni 2017 waar eveneens [naam 1] en [naam 2] aanwezig waren, heeft [gedaagde 1] betwist dat zij zelf aansprakelijkheid heeft erkend. De rechtbank is van oordeel dat [eiser] onvoldoende onderbouwd heeft gesteld om tot de conclusie te komen dat dit anders is. Dat ligt ook niet voor de hand, nu uit de stukken blijkt dat [gedaagde 1] de meldingen van [eiser] steeds aan Valkenburg heeft doorgezet en dit aan [eiser] heeft gemeld. Niet valt in te zien waarom [gedaagde 1] dat zou doen als zij zelf aansprakelijkheid zou hebben erkend. De vorderingen kunnen op dit punt niet worden toegewezen. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen.
Is er een schijn van volmachtverlening gewekt door Valkenburg?
4.9.
Ter zitting is namens [eiser] toegelicht dat Valkenburg de schijn heeft gewekt dat [gedaagde 1] op basis van een volledige volmacht handelde namens (de verzekeraar van) Valkenburg. In dat geval kan Valkenburg de afwezigheid van een toereikende volmacht niet aan [eiser] tegenwerpen. Nu [gedaagde 1] uitingen en toezeggingen van aansprakelijkheidserkenning heeft gedaan, dienen deze dan ook voor rekening en risico van Valkenburg te komen, aldus [eiser].
4.10.
Voor zover [eiser] heeft gewezen op de brief van 11 maart 2019 staat vast dat [gedaagde 1] dit voorstel inderdaad namens (de verzekeraar van) Valkenburg heeft gedaan, maar ook dat dit voorstel niet door [eiser] is geaccepteerd. Verder kan niet worden vastgesteld dat [gedaagde 1] uitingen en toezeggingen van erkenning van aansprakelijkheid namens Valkenburg heeft gedaan en heeft [eiser] niet toegelicht op grond van welke verklaringen of gedragingen Valkenburg de schijn heeft gewekt aan [gedaagde 1] een volmacht te hebben verstrekt. Het betoog van [eiser] slaagt niet.
Hebben [gedaagde 1] en Valkenburg onrechtmatig gehandeld?
4.11.
Subsidiair heeft [eiser] zich op het standpunt gesteld dat zowel [gedaagde 1] als Valkenburg op grond van artikel 6:162 BW onrechtmatig hebben gehandeld door de zorgplicht ten opzichte van [eiser] te hebben geschonden.
4.12.
De heersende leer met betrekking tot de vraag onder welke omstandigheden zaaksbeschadiging onrechtmatig is, is als volgt. Het enkel beschadigen van een zaak betekent niet dat er inbreuk is gemaakt op een recht in de zin van artikel 6:162 lid 2 BW en levert daarom nog geen onrechtmatigheid op. Er is pas sprake van een inbreuk op een recht, wanneer de handeling zelf, ongeacht de gevolgen, onrechtmatig is. Is er geen sprake van een dergelijke rechtsinbreuk, dan is handelen slechts onrechtmatig wanneer het in strijd is met de wet of met een ongeschreven zorgvuldigheidsnorm. De vraag is daarom of hier in strijd met de wet of een ongeschreven zorgvuldigheidsnorm is gehandeld. De rechtbank beoordeelt deze vraag voor [gedaagde 1] en Valkenburg hierna afzonderlijk.
Onrechtmatige daad [gedaagde 1]?
4.13.
De rechtbank stelt voorop dat, aannemende dat Valkenburg een fout zou hebben gemaakt, [gedaagde 1] hiervoor als opdrachtgever niet zonder meer aansprakelijk is richting [eiser]. Daarvoor is nodig dat de opdrachtgever zelf onrechtmatig heeft gehandeld. Op [eiser] rust in dit verband de stelplicht, en zo nodig de bewijslast.
4.14.
[eiser] stelt dat [gedaagde 1] vóór, tijdens en na de werkzaamheden onvoldoende zorg ten opzichte van hem heeft betracht en dat [gedaagde 1] haar eigen gewin voorop heeft gesteld. [eiser] heeft in dit verband aangevoerd dat [gedaagde 1] zich ervan had moeten vergewissen dat voorafgaand en tijdens de bouw eventuele objecten in de nabije omgeving geen schade zouden ondervinden. Ook had [gedaagde 1] een effectenrapportage, risicoanalyseplan en monitorplan moeten laten opstellen. Deze documenten waren er niet, of waren onvoldoende concreet.
4.15.
[gedaagde 1] heeft betwist dat zij onzorgvuldig zou hebben gehandeld. Zij heeft als opdrachtgever de werkzaamheden uitgebreid laten onderzoeken en voorbereiden. Zo heeft [gedaagde 1] Van Dijk een bouwput- en damwandadvies laten uitbrengen. De bevindingen van Van Dijk heeft [gedaagde 1] gedeeld met Valkenburg en onderdeel laten uitmaken van de overeenkomst van aanneming. Volgens [gedaagde 1] heeft zij met gerenommeerde partijen gewerkt die eerder ook soortgelijke werkzaamheden hebben uitgevoerd. Zij heeft op deze partijen mogen vertrouwen en is ook niet gewaarschuwd dat een te groot risico zou worden genomen. Zij kon ook geen grote risico’s nemen omdat zij dan mogelijk ook haar eigen bedrijfsactiviteiten enige tijd stil zou moeten leggen. Verder heeft [gedaagde 1] meldingen en klachten steeds doorgezet naar Valkenburg.
4.16.
De rechtbank is van oordeel dat [eiser] tegenover de gemotiveerde betwisting van [gedaagde 1] niet voldoende heeft gesteld om te concluderen dat [gedaagde 1] zelf onrechtmatig heeft gehandeld tegenover [eiser]. [gedaagde 1] mag er in beginsel van uitgaan dat Valkenburg bij de uitvoering van haar werkzaamheden geen schade aan derden toebrengt. [gedaagde 1] kon onder omstandigheden, op grond van de maatschappelijke betamelijkheid, wel ten opzichte van [eiser] gehouden zijn tot het houden van toezicht op de werkzaamheden – bijvoorbeeld omdat [gedaagde 1] wist of had moeten weten dat Valkenburg bij haar werkzaamheden vrijwel zeker schade zou veroorzaken – maar deze omstandigheden zijn gesteld noch gebleken. De rechtbank is het verder met [gedaagde 1] eens dat het niet aan haar kan worden tegengeworpen dat Valkenburg een volgens Van Dijk economisch minder aantrekkelijke variant heeft geoffreerd aan [gedaagde 1]. Te meer nu Valkenburg deze variant nog in een separaat rapport heeft laten beoordelen door Van Dijk en er voor [gedaagde 1] geen aanleiding bestond om bij deze variant vraagtekens te zetten.
4.17.
[eiser] heeft nog gewezen op het arrest van het hof Amsterdam van 22 december 2012 (ECLI:GHAMS:2015:5378). De rechtbank is van oordeel dat voornoemd arrest niet te vergelijken is met deze zaak nu in het arrest is geoordeeld dat de projectontwikkelaar onzorgvuldig heeft gehandeld doordat zij was begonnen met de werkzaamheden, zonder dat daartoe ontheffing was verleend. Dit was wel vereist. Bij de verleende ontheffing is als eis gesteld dat de gemeente veertien dagen voor aanvang van de werkzaamheden zou worden bericht. De projectontwikkelaar heeft het door haar handelen onmogelijk gemaakt om controle door de gemeente uit te laten oefenen over de werkzaamheden. Om die reden kon de projectontwikkelaar zich niet verschuilen achter het feit dat de feitelijke werkzaamheden niet zijn uitgevoerd door haarzelf, maar door de door haar ingeschakelde aannemer.
4.18.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de vorderingen van [eiser] gericht tegen [gedaagde 1] afwijzen.
Onrechtmatige daad Valkenburg?
4.19.
De rechtbank stelt bij de beoordeling voorop dat de mate van zorg die van een aannemer mag worden verlangd met het oog op (het vermijden of beperken van) schade die daarvan het gevolg kan zijn, afhankelijk is van de feitelijke omstandigheden, waaronder de aard en ingrijpendheid van de werkzaamheden, de voorzienbaarheid van de schade, het voeren van overleg met omwonenden teneinde mogelijke risico’s op het spoor te komen, het verrichten van onderzoek, de praktische mogelijkheden om voorzorgsmaatregelen te treffen en de eventuele bijzondere kwetsbaarheid van (de bebouwing op) het buurperceel (zie bijvoorbeeld HR 9 maart 1973,
NJ1973/464 en HR 21 april 2000,
NJ2000/564).
4.20.
[eiser] stelt dat Valkenburg onrechtmatig ten opzichte van hem heeft gehandeld door het schenden van haar zorgplicht. De door Valkenburg uit te (laten) voeren werkzaamheden zijn zodanig ingrijpend dat de kans zeer voorzienbaar was dat er schade aan eigendommen van derden zou ontstaan. De werkzaamheden bestonden onder meer uit allerlei geotechnische werkzaamheden, zoals het in- en uittrillen van de damwandplanken, het ontgraven van de bouwkuip, bronbemaling en ophoging van het bouwterrein. Bij de door Valkenburg gekozen methode is niet alleen het nauwkeurig uitvoeren van de werkzaamheden van groot belang voor het slagen van het project en het beperken van schade, maar ook het verrichten van onderzoek, het nemen van beheersmaatregelen en tussentijdse monitoring.
4.21.
Valkenburg betwist dat zij een zorgplicht heeft geschonden. In de rapportage van Van Dijk worden drie varianten voor een gesloten bouwput besproken. Het aanvankelijke plan zoals geadviseerd door Van Dijk was om bij de uitvoering van de werkzaamheden te werken met onderwaterbeton. Vervolgens heeft Valkenburg aan Van Dijk goedkeuring gevraagd om met een gellaag te werken. Deze goedkeuring is verkregen. Ook de verwijdering van de damwanden zonder toepassing van een betonietinjectie, zoals oorspronkelijk gepland, heeft plaatsgevonden nadat advies was ingewonnen. Valkenburg heeft productie 3 overgelegd, waaruit blijkt dat Sweco heeft aangegeven dat het uittrillen van de damwand zonder een betonietinjectie akkoord is. Valkenburg heeft de werkzaamheden dan ook steeds voldoende zorgvuldig voorbereid en uitgevoerd, aldus Valkenburg.
4.22.
De rechtbank gaat hier niet in mee en is van oordeel dat Valkenburg onrechtmatig heeft gehandeld ten opzichte van [eiser] op basis van het volgende. Niet weersproken is dat de werkzaamheden risico’s met zich meebrachten voor de woning en/of het perceel van [eiser] en dat een nauwkeurige uitvoering van de werkzaamheden van groot belang was voor het beperken van de schade. Onder verwijzing naar het advies van Van Dijk en het rapport van Fugro heeft [eiser] verder voldoende gemotiveerd gesteld dat de voornoemde risico’s steeds voldoende gemonitord moesten worden en dat zo nodig ingegrepen moest worden. Dit is door Valkenburg onvoldoende gemotiveerd weersproken. Uit het rapport van Fugro volgt dat een monitoringsplan ontbrak (of niet was aangeleverd) en dat er geen risicobeschouwing van de woning aan de [adres 1] is opgemaakt (of niet was aangeleverd). De eindconclusie van Fugro is als volgt:
Als gevolg van de bouwactiviteiten op het belendende perceel (= nr.108) zijn maaiveldverzakkingen en mogelijke deformaties bij de woning (= nr. 104) opgetreden. (…) Opgetreden verzakkingen op het terrein van nr. 104 zijn met name opgetreden door (ontoelaatbare) uitbuigingen van de bouwkuip damwanden (mogelijk een deel bij verwijderen 2e stempel en stempelwerking vloer) en trekken damwanden. Bij slappe ondergrond kan door uitbuiging van de damwand maaiveldzakkingen direct erachter gegeven van 0,5 tot 2x de maximale uitbuiging in de buik van de damwand.”
4.23.
Fugro heeft haar conclusies mede gebaseerd op een rapportage van Excite Expertise. Excite Expertise heeft onder meer geconstateerd dat de normen gedurende het uittrillen van de damwandplanken diverse keren zijn overschreden. De stelling dat het bestand van Excite Expertise is vervuild en dat er zodoende minder vaak normen zijn overschreven dan uit de rapportage van Excite Expertise volgt, heeft [eiser] gemotiveerd betwist met het rapport van Constructiebureau De Prouw B.V. In dit rapport staat dat het niet mogelijk is dat er meetregistraties van metingen door elkaar lopen en dat Valkenburg geen plan heeft overgelegd waarin de signalerings- en grenswaarden van de trillingsmeting of de te nemen maatregelen bij overschrijding van de grenswaarden zijn opgenomen. De rechtbank constateert dus dat er tijdens het uittrillen van de damwandplanken verschillende keren normen zijn overschreden en niet is gebleken dat Valkenburg daarop actie heeft ondernomen, terwijl dit wel van haar verwacht had mogen worden. Verder is niet gebleken dat Valkenburg heeft voldaan aan de monitoringstermijnen zoals geadviseerd door Van Dijk, waarin onder meer staat (productie 33 bij dagvaarding):

Frequentie
Navolgende termijn voor wat betreft de monitoring wordt voorgesteld:

1 week voor aanvang, na plaatsing monitoringsfilters
2 keer controle vooraf,

Gedurende de bouwputbodem bemaling de meetfrequentie opvoeren tot
1 maal daags en

Nadat de bemaling gestopt is een nacontrole van
2 maal gedurende 1 week of totdat de oorspronkelijke stijghoogte zich heeft hersteld
4.24.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het op de weg van Valkenburg had gelegen om haar blote stelling dat zij wel degelijk een monitoringsprotocol en monitoringsgegevens heeft van de werkzaamheden en deze ook heeft verstrekt aan [eiser], hetgeen door [eiser] wordt betwist, nader te onderbouwen en deze stukken in het geding te brengen. Hoewel al in de dagvaarding is vermeld dat monitoringsgegevens ontbreken, heeft Valkenburg ervoor gekozen dergelijke stukken niet te overleggen. Niet bij conclusie van antwoord en ook niet twee weken voorafgaand aan de mondelinge behandeling. Valkenburg heeft de onderbouwde stelling van [eiser] dat een monitoringsprotocol en monitoringsgegevens van de werkzaamheden ontbreken dus niet gemotiveerd weersproken, zodat de rechtbank dit als vaststaand zal aannemen. Valkenburg heeft nog aangeboden om voornoemde stukken alsnog in het geding te brengen, maar dat is bij deze stand van zaken niet meer aan de orde (tardief).
4.25.
De slotsom is dat niet is gebleken dat Valkenburg het ingewonnen advies van Van Dijk met betrekking tot de gekozen methode voor de werkzaamheden daadwerkelijk heeft opgevolgd en ook niet dat zij de werkzaamheden voldoende heeft gemonitord en de juiste actie heeft ondernomen ter voorkoming van schade. De rechtbank is van oordeel dat Valkenburg daardoor niet de mate van zorg heeft betracht die van een aannemer verlangd mag worden met het oog op het vermijden of beperken van schade.
4.26.
Valkenburg heeft betwist dat het hiervoor vastgestelde handelen aan haar kan worden toegerekend nu zij kon en mocht afgaan op de juistheid van de rapporten en adviezen van Van Dijk, de verleende vergunningen en het akkoord van Sweco dat een betonietinjectie niet nodig was bij het trekken van de damwand. Bovendien moet de woning van [eiser] bestand zijn tegen werkzaamheden in de omgeving. De rechtbank verwerpt deze stellingen van Valkenburg, omdat Valkenburg een eigen zorgplicht heeft ten opzichte van derden bij het uitvoeren van werkzaamheden en, zoals hiervoor is geconcludeerd, zij die zorgplicht heeft geschonden.
4.27.
Vervolgens is de vraag of er sprake is van een causaal verband tussen het onrechtmatig handelen door Valkenburg en de door [eiser] geleden schade. Naar het oordeel van de rechtbank is dit voldoende aannemelijk gemaakt. Ten eerste staat vast dat de door of namens Valkenburg uit te voeren werkzaamheden risico’s met zich brachten. Voorafgaand aan de werkzaamheden is advies ingewonnen bij onder andere Van Dijk. Vervolgens heeft Van Dijk op verzoek van Valkenburg nog een rapport opgesteld over de optie van damwanden met bodeminjectie. Deze optie is vervolgens door Valkenburg gekozen. Van Dijk heeft in dat tweede rapport gewezen op het belang van monitoring. In het voorgaande is geconstateerd dat Valkenburg juist op het punt van monitoring van de werkzaamheden onzorgvuldig heeft gehandeld. Bij een zorgvuldige monitoring en het ondernemen van de nodige actie naar aanleiding van de gemeten normoverschrijdingen had de schade voorkomen kunnen worden. Het schenden van die zorgplicht heeft geleid tot de schade. Tenminste, dan mag worden aangenomen nu niet is gesteld of gebleken dat de adviezen van Van Dijk niet deugden en ook Fugro heeft gewezen op het belang van monitoring. Nu verder - gelet op de vooropname op 11 juli 2017, de tussenopname op 2 juli 2018 en de brief van [naam 3] van 25 juli 2019 met beoordeling van de schadeclaim van [eiser] na afloop van de werkzaamheden - vaststaat dat schade is ontstaan in de periode dat de werkzaamheden zijn uitgevoerd en overigens ook door [naam 3], ingeschakeld door de verzekeraar van Valkenburg, wordt aangenomen dat er een verband is tussen de werkzaamheden en de schade van [eiser] zijn er voldoende feiten en omstandigheden om te concluderen dat de schade is ontstaan doordat Valkenburg niet de mate van zorg heeft betracht die van een aannemer verlangd mag worden met het oog op het vermijden of beperken van schade.
4.28.
Valkenburg heeft zich nog op het standpunt gesteld dat uit de door [eiser] gestelde tijdlijn wat betreft het ontstaan van de schade niet blijkt dat het uittrillen van de damwand in juli/augustus 2018 een relevante factor kan zijn voor die gestelde schade. De rechtbank verwerpt dit verweer nu [eiser] heeft aangevoerd dat uit het rapport van Fugro blijkt dat de schade aan het perceel van [eiser] niet alleen is toe te schrijven aan de periode van het uittrillen van de damwand, maar ook door eerdere werkzaamheden uitgevoerd door (of namens) Valkenburg. Schade is ook veroorzaakt door een combinatie van bemaling en droogstaan van de sloot gelegen tussen de percelen van [gedaagde 1] en [eiser]. De schade is al eerder opgetreden dan eind december 2017. De verzakkingen zijn begin januari 2018 geconstateerd en namen daarna toe, aldus [eiser].
4.29.
Gelet op het voorgaande oordeelt de rechtbank dat Valkenburg onrechtmatig heeft gehandeld ten opzichte van [eiser] doordat zij haar zorgplicht heeft geschonden.
Wat is de hoogte van de schade?
4.30.
[eiser] heeft bij akte met aanvullende producties zijn eis vermeerderd en vervolgens ter zitting zijn eis verminderd en vordert een bedrag van € 568.039,74 inclusief btw aan schadevergoeding. [eiser] heeft de door hem gevorderde schade met (aanvankelijk) productie 28 en (later) productie 37 bij dagvaarding onderbouwd. Ter zitting is namens [eiser] toegelicht dat het staatje uit productie 28 minus stelpost 6. (“
stelpost diverse verborgen schade achter obstakels à € 5.000,-“) en stelpost 12. (“
schadevergoeding voor de overlast tijdens de bouw van de kelder, tijdens de uitvoering van de benodigde herstelwerkzaamheden van de woning, inclusief het niet fatsoenlijk kunnen gebruiken van de tuin en terrassen gedurende de gehele periode à € 150.000,-“) als uitgangspunt kan worden genomen en dat met productie 37 voor diverse posten nieuwe offertes zijn overgelegd, omdat prijzen zijn gestegen. Die gestegen prijzen hebben geleid tot de vermeerdering van eis.
4.31.
Valkenburg heeft de hoogte van de schade betwist. Zij heeft erop gewezen dat het dubbelop is om rente te vorderen vanaf de datum van de dagvaarding én nieuwe offertes in te brengen in verband met prijsstijgingen. De rente is bedoeld om eventuele prijsstijgingen te compenseren. Bovendien kloppen diverse offertes niet. Zo is voor schilderwerkzaamheden en werkzaamheden in de tuin niet het lage btw-tarief opgenomen. De offertes zijn bovendien geen bewijs voor de redelijkheid van de hoogte van de schade. Onduidelijk is bijvoorbeeld wanneer schilderwerk en andere werkzaamheden met betrekking tot onderhoud voor het laatst hebben plaatsgevonden.
4.32.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiser] onvoldoende duidelijk gemaakt hoe het gevorderde bedrag van € 568.039,74 inclusief btw is opgebouwd. De rechtbank slaat geen acht op de nieuwe offertes (productie 37 bij dagvaarding) nu daarop geen voldoende duidelijk beroep is gedaan. Onduidelijk is of de in de offertes genoemde posten in de eerder overgelegde productie 28 vergelijkbaar zijn met de posten in productie 37. [eiser] heeft de (mogelijke) wijzigingen in de stelposten onvoldoende toegelicht. Verder heeft [eiser] niet weersproken dat niet overal de juiste btw-tarieven zijn gehanteerd. Zoals ter zitting ook is toegelicht, is het niet aan de rechtbank om in producties naar het standpunt van een procespartij te zoeken, maar aan een procespartij om haar standpunt op voldoende duidelijke wijze naar voren te brengen. Anders weet ook de wederpartij niet goed waartegen deze zich moet verweren. Verder speelt mee dat de gestegen kosten niet volledig aan Valkenburg kunnen worden toegerekend, nu het (mede) aan de eigen houding van [eiser] heeft gelegen dat onderhavige geschil heeft voortgeduurd door onder andere een bedrag van € 150.000,- te verlangen voor immateriële schade en niet rechtstreeks met Valkenburg te willen communiceren.
4.33.
De rechtbank ziet aanleiding om de schade naar billijkheid te schatten en neemt daarbij het rapport van [naam 3] van Top Expertise van 25 juli 2019 (productie 11 bij dagvaarding) tot uitgangspunt. [naam 3] heeft in dit rapport namelijk de eerste schadebegroting van [eiser] (productie 28 bij dagvaarding) beoordeeld. Uit het rapport van [naam 3] volgt dat hij rekening heeft gehouden met de op 11 juli 2017 gedane vooropname van de woning en tuin van [eiser]. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [naam 3] verder voldoende toegelicht waarom sommige door [eiser] opgevoerde posten buiten beschouwing moeten blijven en heeft hij voor sommige andere posten terecht een redelijke aftrek ‘nieuw voor oud’ toegepast. Voor de eerder genoemde stelpost 6 en 12 is geen bedrag begroot. [eiser] heeft onvoldoende ingebracht tegen het rapport van [naam 3], zodat de rechtbank het in dit rapport genoemde schadebedrag van € 206.572,87 inclusief btw overneemt, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 22 juli 2020, te weten de datum van de dagvaarding. Bij de gevorderde verklaring voor recht voor de reeds geleden schade heeft [eiser] dan geen belang meer.
4.34.
Met betrekking tot de gevorderde verklaring voor recht voor schade die [eiser] in de toekomst nog zal lijden, is namens [eiser] aangevoerd dat het de verwachting is dat de bodem nog sneller zal zakken na de noodzakelijke ophoging van de tuin. Deze kosten zijn toe te wijzen aan de oorspronkelijke schade en om die reden zal ook in de toekomst nog schade worden geleden, aldus [eiser]. De rechtbank volgt [eiser] niet in zijn betoog. Vast staat dat de bodemsoort een grote mate van verzakking kent, er eerder al verzakkingen zijn geconstateerd en de tuin ook eerder al is opgehoogd, zodat niet kan worden vastgesteld dat extra kosten van ophoging in de toekomst ook voor vergoeding in aanmerking komen. In dit verband acht de rechtbank ook nog van belang dat nog onbekend is of [eiser] (althans zijn vrouw) er daadwerkelijk voor zal kiezen om de tuin op te laten hogen (dan wel de woning te verkopen, hetgeen in de procedure ook als mogelijkheid aan de orde is gekomen). De rechtbank zal de gevorderde verklaring voor recht ook op dit punt niet toewijzen en de gevorderde verklaring voor recht dus in zijn geheel afwijzen.
Is er immateriële schade in de zin van artikel 6:106 aanhef sub b BW?
4.35.
De rechtbank wijst de door [eiser] op grond van artikel 6:106 aanhef en sub b BW gevorderde immateriële schade ter hoogte van € 10.000,- vanwege gederfd gebruiksgenot van het perceel af. [eiser] stelt dat hij ‘op andere wijze in zijn persoon is aangetast’, zoals in artikel 6:106 aanhef en sub b BW aangeduid. [eiser] heeft gesteld dat deze kwestie zijn leven en dat van zijn echtgenote jarenlang op een negatieve manier heeft beïnvloed en dat zij in ieder geval drie zomers niet van de tuin hebben kunnen genieten vanwege de staat van de tuin. Met name voor [eiser] was de tuin erg belangrijk, omdat hij daar zijn toevlucht nam om zijn ziekte het hoofd te kunnen bieden.
4.36.
De rechtbank acht de gevorderde schade op de gestelde grondslag niet toewijsbaar nu niet aan de strenge maatstaven van artikel 6:106 BW is voldaan. De aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan kunnen voor de benadeelde meebrengen dat van een aantasting in zijn persoon op andere wijze sprake is in de zin van artikel 6:106 aanhef sub b BW. Diegene die zich hierop beroept, moet de aantasting van zijn persoon met concrete gegevens onderbouwen. Van een aantasting in de persoon op andere wijze als bedoeld in voornoemd wetsartikel is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht (Hoge Raad 19 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1278). Mede gelet op de betwisting van Valkenburg, heeft [eiser] onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd en ook niet gestaafd dat sprake is van een aantasting in de persoon als bedoeld in het hiervoor genoemde wetsartikel. Het ‘niet hebben kunnen genieten van de tuin’ is daarvoor onvoldoende. Dit vormt geen zodanige ernstige inbreuk op de levenssfeer van [eiser] dat deze recht geeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. Deze vordering zal daarom worden afgewezen.
Slotsom
4.37.
De vorderingen van [eiser] gericht tegen [gedaagde 1] zullen worden afgewezen. [eiser] zal worden veroordeeld in de proceskosten zoals hierna zal worden begroot. De vorderingen van [eiser] gericht tegen Valkenburg zullen worden toegewezen voor wat betreft de gevorderde schadevergoeding tot een bedrag van € 206.572,87 inclusief btw en vermeerderd met rente en de proceskosten zoals hierna zal worden begroot. De overige vorderingen zullen worden afgewezen.
Proceskosten
4.38.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld met betrekking tot de vorderingen tegen [gedaagde 1]. De kosten aan de zijde van [gedaagde 1] worden begroot op:
- griffierecht € 4.131,-
- salaris advocaat
€ 6.248,- (2,0 punten × tarief VII à € 3.214,-)
totaal € 10.379,-
4.39.
Valkenburg zal als de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld met betrekking tot de tegen hem gerichte vorderingen. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 106,47
- griffierecht € 1.639,-
- salaris advocaat
€ 6.428,- (2,0 punten × tarief VII à € 3.214,-)
totaal € 8.173,47
4.40.
Voor aparte veroordeling in de nakosten bestaat geen grond, aangezien de nakosten reeds in de proceskosten zijn begrepen. Wel zal de rechtbank de nakosten begroten.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
veroordeelt Valkenburg om binnen twee weken na dagtekening van dit vonnis € 206.572,87 inclusief btw aan [eiser] te betalen, nog te vermeerderen met de wettelijke rente op grond van artikel 6:119 BW vanaf 22 juli 2020 tot aan de dag van volledige voldoening;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde 1] tot op heden begroot op € 10.379,-;
5.3.
veroordeelt Valkenburg in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 8.173,47, en op € 163,- aan nog te maken nakosten, te vermeerderen met € 85,- in geval van betekening;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Smeets en in het openbaar uitgesproken op 1 juni 2022. [1]

Voetnoten

1.type: 2753