ECLI:NL:RBDHA:2022:5260

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 juni 2022
Publicatiedatum
1 juni 2022
Zaaknummer
C/09/624040 / HA ZA 22-84
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwijzing naar kanton in geschil over gebruik en bewoning van onroerend goed

In deze zaak, die op 1 juni 2022 door de Rechtbank Den Haag is behandeld, vorderen eisers [eiser 1] en [eiser 2] dat gedaagde, hun moeder, hen medewerking verleent aan het verlijden van een notariële akte van vestiging van het recht tot gebruik en bewoning van een woning. Dit recht is van belang na het overlijden van de echtgenoot van gedaagde, waarbij partijen een afspraak hebben gemaakt over het gebruik van de woning. Gedaagde betwist echter dat er afspraken zijn gemaakt en vordert in reconventie dat [eiser 1] en [eiser 2] de woning ontruimen. De rechtbank heeft in het incident geoordeeld dat de zaak vanwege de samenhang van de vorderingen in zijn geheel naar de kantonrechter moet worden verwezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vorderingen van gedaagde met betrekking tot de loods en de overige gronden onder de bevoegdheid van de kantonrechter vallen. De rechtbank heeft de zaak op 15 juni 2022 doorverwezen naar de rolzitting van de kamer voor kantonzaken, waarbij partijen niet verplicht zijn om een advocaat mee te nemen. Het griffierecht zal worden verlaagd en teveel betaald griffierecht zal worden teruggestort.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/624040 / HA ZA 22-84
Vonnis in incident van 1 juni 2022
in de zaak van

1.[eiser 1] te [plaats],

2.
[eiser 2]te [plaats],
eisers in conventie in de hoofdzaak,
verweerders in reconventie in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
advocaat mr. W.J. Liebrand te Oss,
tegen
[gedaagde]te [plaats],
gedaagde in conventie in de hoofdzaak,
eiseres in reconventie in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. G.J. Kerver te Den Haag.
Partijen worden hierna [eiser 1], [eiser 2] en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 15 december 2021, met producties 1 t/m 6;
  • de akte van [eiser 1] en [eiser 2] met producties 7 t/m 9;
  • de conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie van de zijde van [gedaagde], met producties 1 t/m 16;
  • de incidentele conclusie tot onbevoegdheid in reconventie voor alle weren van [eiser 1] en [eiser 2], met productie 1 en 2;
  • de conclusie van antwoord in het incident van de zijde van [gedaagde], zonder producties.
1.2.
Ten slotte is een datum voor het wijzen van vonnis in het incident bepaald.

2.Het geschil

In de hoofdzaak

2.1.
In de hoofdzaak vorderen [eiser 1] en [eiser 2] in het kort:
I. [gedaagde] te bevelen om met [eiser 1] en [eiser 2] mee te werken aan het verlijden van de akte van vestiging van het recht tot gebruik en bewoning ex artikel 3:226 van het Burgerlijk Wetboek (BW) ten behoeve van de woning en omliggende percelen, staande en gelegen aan de [adres] ([postcode]) te [plaats] (hierna: de woning), binnen 14 dagen na betekening van het vonnis en indien zij nalatig blijft om aan de veroordeling te voldoen, te oordelen dat het vonnis ex artikel 3:301 lid 2 BW in de plaats komt van die akte, danwel dat een door de rechtbank aan te wijzen vertegenwoordiger de gevorderde medewerking zal verlenen, ten overstaan van een door [eiser 1] en [eiser 2] aan te wijzen notaris;
II. [gedaagde] te veroordelen om aan [eiser 1] en [eiser 2] te vergoeden de kosten die zij hebben betaald aan de notaris voor het verlijden van de onder I bedoelde akte;
III. [gedaagde] te verbieden zich te bevinden binnen een straal van 15 meter gerekend vanaf de gevel van de woning, zich te onthouden van alle handelingen welke de toegang tot de woning en het perceel en de gronden waarop de bloemkwekerij is gevestigd kunnen belemmeren en zich te onthouden van ieder contact met [eiser 1] en [eiser 2] en hun gezinsleden, gerekend vanaf de datum van het vonnis en op straffe van een dwangsom van € 2.000 voor iedere overtreding tot een maximum van € 50.000;
IV. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van de procedure, nakosten en rente.
2.2.
Daartoe voeren [eiser 1] en [eiser 2] in de hoofdzaak het volgende aan. Partijen staan in een familierechtelijke verhouding tot elkaar. [gedaagde] is de moeder van [eiser 1] en de schoonmoeder van [eiser 2]. [naam], wijlen de echtgenoot van [gedaagde] en de vader van [eiser 1], is overleden op 21 augustus 2021.
en [eiser 2] stellen dat zij een afspraak hebben gemaakt over het gebruik van de woning en het perceel en zij willen dat die afspraak geformaliseerd wordt en dat [gedaagde] hun gezin met rust laat. Het recht van gebruik en bewoning is een beperkt vruchtgebruik op een huis (artikel 3:226 BW). Omdat dit recht bij een notariële akte vastgelegd moet worden, vorderen [eiser 1] en [eiser 2] dat [gedaagde] wordt veroordeeld om medewerking te verlenen aan het verlijden van de akte, althans dat het te wijzen vonnis in de plaats treedt van de tot vestiging van dit recht bestemde handtekening van [gedaagde]. Daarnaast wensen [eiser 1] en [eiser 2] dat aan [gedaagde] een contactverbod wordt opgelegd omdat haar gedrag onrechtmatig is en leidt tot schade aan de onderneming van [eiser 1] en (psychische) schade aan het gezin van [eiser 1] en [eiser 2].
2.3.
[gedaagde] voert verweer en betwist dat er afspraken zijn gemaakt over het vestigen van een zakelijk recht. Het contactverbod moet worden afgewezen omdat dit een inbreuk zou zijn op haar eigendomsrecht.
2.4.
In reconventie vordert [gedaagde] op haar beurt:
primair: Voor recht te verklaren dat [eiser 1] en [eiser 2] zonder recht of titel in de woning van [gedaagde] verblijven;
subsidiair: Een eventuele overeenkomst tussen [gedaagde] en [eiser 1] en [eiser 2] met betrekking tot de woning of de overige gronden en aanhorigheden te vernietigen;
meer subsidiair: Een eventuele overeenkomst tussen [gedaagde] en [eiser 1] en [eiser 2] met betrekking tot de woning of de overige gronden en aanhorigheden te ontbinden;
nog meer subsidiair: Te bepalen dat een eventuele overeenkomst tussen [gedaagde] en [eiser 1] en [eiser 2] met betrekking tot de woning of de overige gronden en aanhorigheden zonder nadere opzeggingsgronden opzegbaar is met inachtneming van een opzegtermijn van twee maanden na het te wijzen vonnis;
primair, subsidiair en meer subsidiair: [eiser 1] en [eiser 2] te veroordelen om op uiterlijk 1 september 2022 de bedrijfswoning te ontruimen en bezemschoon aan [gedaagde] op te leveren op straffe van een dwangsom van € 5.000 voor iedere dag dat [eiser 1] en [eiser 2] daarmee in gebreke blijven met een maximum van € 150.000;
primair, subsidiair, meer subsidiair en nog meer subsidiair: [eiser 1] en [eiser 2] te veroordelen:
om uiterlijk op 1 september 2022 de overige gronden, bouwwerken en aanhorigheden te ontruimen en bezemschoon aan [gedaagde] op te leveren op straffe van een dwangsom van € 500 voor iedere dag dat [eiser 1] en [eiser 2] hiermee in gebreke blijven met een maximum van € 10.000;
om uiterlijk op 1 april 2023 de loods te ontruimen en bezemschoon op te leveren op straffe van een dwangsom van € 500 voor iedere dag dat [eiser 1] en [eiser 2] hiermee in gebreke blijven met een maximum van € 10.000;
om uiterlijk op respectievelijk 1 september 2022 en 1 april 2023 aan [gedaagde] alle sleutels af te geven van de woning, stallen, overige aanhorigheden en de loods en zich formeel uit te schrijven op straffe van een dwangsom van € 500 voor iedere dag dat [eiser 1] en [eiser 2] hiermee in gebreke blijven met een maximum van € 10.000;
tot betaling aan [gedaagde] tegen behoorlijk bewijs van kwijting van:
A. de huurachterstand ad € 5.500 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vervaldata tot aan de dag van volledige voldoening;
B. het door [eiser 1] niet terugbetaalde leningdeel ad € 10.000 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 mei 2021 tot aan de dag van volledige voldoening.
meest subsidiair:een beslissing die de rechtbank redelijk voorkomt.
2.5.
Daartoe voert [gedaagde] het volgende in reconventie aan:
  • (
  • Loods: De huurovereenkomst voor de loods is aangegaan voor onbepaalde tijd en jaarlijks opzegbaar. De overeenkomst is per brief van 7 februari 2022 opgezegd, waarbij de ontruiming tegen 1 april 2023 is aangezegd. Er is een huurachterstand van € 5.500;
  • Overige gronden, bouwwerken en aanhorighedenop het perceel worden om niet gebruikt. Bij gebreke van een tegenprestatie is sprake van een bruikleenovereenkomst. [gedaagde] heeft de overeenkomst opgezegd met inachtneming van een redelijke termijn en vordert ontruiming;
  • Terugbetaling lening: [eiser 1] heeft een bedrag van € 80.000 overgeschreven van de betaalrekening van [gedaagde] naar zijn eigen rekening en daarvan slechts € 70.000 teruggestort.
In het incident
2.6.
In het incident vorderen [eiser 1] en [eiser 2] dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart om van de vorderingen van [gedaagde] in reconventie kennis te nemen. Zij voeren daartoe het volgende aan:
  • Loods: [eiser 1] kan zich niet herinneren een huurovereenkomst ex artikel 7:230a BW getekend te hebben, maar heeft wel huur betaald voor de loods. Op grond van artikel 103 Rv is bij uitsluiting de kantonrechter bevoegd binnen wiens rechtsgebied het gehuurde of het grootste gedeelte daarvan is gelegen;
  • Gronden, bouwwerken en aanhorigheden: Er is sprake van pacht. Op grond van artikel 1019j aanhef en onder g Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) jo. artikel 1019 k lid 2 Rv moet deze kwestie verwezen worden naar de pachtkamer van de rechtbank (artikel 71 lid 2 Rv);
  • Lening: Het gaat hier om een vordering die het bedrag van € 25.000 niet overschrijdt. Op grond van artikel 93 aanhef en onder a Rv is de kantonrechter bevoegd om daarvan kennis te nemen.
2.7.
[gedaagde] voert verweer en stelt zich op het standpunt dat de verschillende vorderingen in conventie en reconventie vanwege de onmiskenbare samenhang gezamenlijk behandeld moeten worden. De rechtbank heeft bevoegdheid de zaak (volledig) te behandelen en daarop te beslissen.
Indien de rechtbank zou oordelen dat verwijzing moet plaatsvinden, maakt de samenhang van de vorderingen over en weer dat de zaak in het geheel verwezen moet worden.
Het recht van [eiser 1] en [eiser 2] om verweer te voeren ten principale is vervallen doordat zij een conclusie in incident hebben genomen en niet tevens een conclusie van antwoord in reconventie.
2.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.De beoordeling in het incident

3.1.
In hun incidentele conclusie noemen [eiser 1] en [eiser 2] ook artikel 1022 Rv. Voor zover zij zich op het standpunt stellen dat de rechtbank onbevoegd is op grond van artikel 1022 Rv vanwege het bestaan van een arbitrageovereenkomst, gaat de rechtbank daaraan voorbij. [eiser 1] en [eiser 2] hebben dat onvoldoende duidelijk gemaakt en toegelicht en [gedaagde] heeft het bestaan van een dergelijke arbitrageovereenkomst betwist.
3.2.
Tussen partijen is in geschil of de grond, bouwwerken en aanhorigheden waarop [eiser 1] zijn bloemkwekerij uitoefent, worden gepacht, zodat de pachtkamer het geschil zou moeten behandelen.
3.3.
Artikel 1019j aanhef en onder g. Rv bepaalt dat de pachtkamer van de rechtbank alle zaken betreffende vorderingen tot ontruiming van het gepachte door de pachter of de gewezen pachter en tot opeising van het verpachte van de pachter of gewezen pachter behandelt en beslist. De vraag of de zaak naar de pachtkamer moet worden verwezen moet ingevolge artikel 71 lid 3 Rv worden beoordeeld aan de hand van het voorlopig oordeel van de rechter over het onderwerp van het geschil. Indien een zaak behoort tot de bevoegdheid van de pachtkamer, maar bij een andere gewone rechter is ingediend, verklaart deze zich ambtshalve onbevoegd en verwijst hij de zaak naar de bevoegde pachtkamer.
3.4.
Volgens artikel 7:311 BW is pacht de overeenkomst waarbij de ene partij, de verpachter, zich verbindt aan de andere partij, de pachter, een onroerende zaak of een gedeelte daarvan in gebruik te verstrekken ter uitoefening van de landbouw en de pachter zich verbindt tot een tegenprestatie. Dat [eiser 1] gronden met daarop onder meer paardenstallen en gewassen op het perceel van [gedaagde] gebruikt is niet in geschil, maar dat hij zich ook heeft verbonden om daarvoor een tegenprestatie te leveren is niet gesteld of gebleken. Naar het voorlopig oordeel van de rechtbank is het gebruik door [eiser 1] daarom niet gebaseerd op een pachtovereenkomst en gaat het hier niet om vorderingen tot ontruiming van het gepachte of tot opeising van het verpachte. Daarom zal de rechtbank de zaak niet verwijzen naar de pachtkamer.
3.5.
[gedaagde] grondt haar vordering met betrekking tot de loods op een huurovereenkomst. Ook [eiser 1] en [eiser 2] gaan ervan uit dat de loods wordt gehuurd.
3.6.
In artikel 93 aanhef en onder c Rv is onder meer bepaald dat zaken betreffende een huurovereenkomst, ongeacht het beloop of de waarde van de vordering, door de kantonrechter worden behandeld en beslist. De vorderingen met betrekking tot de loods behoren daarom tot de bevoegdheid van de kantonrechter.
3.7.
De rechtbank is verder van oordeel dat gezamenlijke behandeling van de vorderingen van partijen over en weer, gelet op de samenhang en vanuit het oogpunt van doelmatigheid, gewenst is en zal de zaak daarom op grond van artikel 71 lid 2 Rv jo. artikel 94 lid 2 Rv, in zijn geheel verwijzen naar de kamer voor kantonzaken.
3.8.
Gelet op de plaats van de loods (te [plaats]) is de kamer voor kantonzaken van deze rechtbank, locatie Den Haag, bij uitsluiting bevoegd om van het geschil kennis te nemen.
3.9.
De overige punten op grond waarvan [eiser 1] en [eiser 2] onbevoegdheid van de rechtbank en verwijzing naar de kantonrechter vorderen, behoeven gelet op het voorgaande geen verdere bespreking meer.
3.10.
Verdere beslissingen in deze zaak zullen worden genomen door de kantonrechter.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
verwijst de zaak in de stand waarin deze zich bevindt naar de rolzitting van
woensdag 15 juni 2022 om 10:00 uur van de kamer voor kantonzakenvan deze rechtbank, locatie Den Haag, alwaar partijen kunnen voortprocederen;
4.2.
wijst partijen erop dat zij op de hiervoor vermelde rolzitting niet hoeven te verschijnen, omdat de kantonrechter eerst zal beslissen op welke wijze de procedure zal worden voortgezet, waarna de griffier partijen over deze beslissing zal informeren;
4.3.
wijst partijen erop dat zij in het vervolg van de procedure niet meer vertegenwoordigd hoeven te worden door een advocaat, maar ook persoonlijk of bij gemachtigde kunnen verschijnen;
4.4.
wijst partijen erop dat het in deze procedure geheven griffierecht ingevolge artikel 8 lid 4 Wet griffierechten burgerlijke zaken zal worden verlaagd en dat het teveel betaalde griffierecht door de griffier zal worden teruggestort.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Dondorp en in het openbaar uitgesproken op 1 juni 2022. [1]

Voetnoten

1.type: 2753