In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, gaat het om de uitleg van een notariële akte uit 2006 tussen twee erfgenamen, [eiser] en [gedaagde], die broer en zus zijn. De zaak draait om de vraag vanaf wanneer de langstlevende ouder rente verschuldigd is over de legitieme portie van de erfgenamen na het overlijden van hun vader in 2003 en hun moeder in 2021. De rechtbank heeft vastgesteld dat de rente verschuldigd is vanaf de overlijdensdatum van de vader, 14 augustus 2003, en niet pas na het overlijden van de moeder. De rechtbank oordeelt dat de notariële akte duidelijk aangeeft dat de rente vanaf de overlijdensdatum van de vader moet worden berekend, ondanks de argumenten van [gedaagde] die stellen dat de wil van de moeder niet gericht was op het betalen van rente aan [eiser]. De rechtbank wijst de vorderingen van [gedaagde] af en bevestigt dat de overeengekomen rente verschuldigd is, ongeacht het verzuim van de moeder. De rechtbank komt tot de conclusie dat [gedaagde] aan [eiser] een bedrag van € 23.038,70 moet betalen, evenals beslagkosten en proceskosten. Dit vonnis is uitgesproken op 11 mei 2022.