In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Den Haag op 11 mei 2022, gaat het om een geschil tussen een eiser, een agrarisch ondernemer, en een gedaagde, die een hypothecaire geldlening heeft verstrekt. De eiser heeft in 2008 een lening van € 550.000,- afgesloten, die meerdere keren is verlengd. De laatste herfinanciering vond plaats op 14 juni 2018, waarbij een rente van 2% per maand werd overeengekomen indien de hoofdsom niet op tijd werd afgelost. De eiser heeft de lening op de afgesproken datum niet afgelost, wat leidde tot een rente van 2% per maand en uiteindelijk tot executiemaatregelen door de gedaagde.
De eiser vorderde in deze procedure de nietigheid van het beding dat de 2% rente per maand vaststelt, en stelde dat dit beding in strijd is met de goede zeden en dat er sprake was van misbruik van omstandigheden. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de overeengekomen rente niet onredelijk of onaanvaardbaar hoog was, gezien de omstandigheden van de lening en de afspraken tussen partijen. De rechtbank heeft de vordering van de eiser afgewezen, omdat deze niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn claims over de onredelijkheid van de rente en de gemaakte afspraken.
De rechtbank concludeert dat de gedaagde terecht aanspraak heeft gemaakt op de overeengekomen rente en dat de eiser de kosten van de procedure moet vergoeden. De proceskosten zijn begroot op € 6.470, inclusief griffierecht en advocaatkosten.