In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil over het verblijfsrecht van een Nigeriaanse eiser. Het verblijfsrecht van de eiser is beëindigd vanwege het eindigen van zijn relatie met zijn referente. De rechtbank heeft vastgesteld dat de belangenafweging die door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid is gemaakt, enigszins terughoudend is getoetst. De rechtbank oordeelt dat de beëindiging van het verblijfsrecht terecht in het nadeel van de eiser is uitgevallen. De eiser, die sinds 2019 in Nederland verbleef, heeft onvoldoende onderbouwd dat zijn situatie in Nederland zwaarder weegt dan de redenen voor beëindiging van zijn verblijfsrecht. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, waaronder zijn langdurige verblijf in Nederland, zijn sociale leven, en zijn seksuele geaardheid, niet overtuigend geacht. De rechtbank concludeert dat de belangenafweging van de verweerder correct is uitgevoerd en dat er geen bijzondere binding met Nederland is die een verblijfsvergunning rechtvaardigt. Het beroep van de eiser is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.