ECLI:NL:RBDHA:2022:5190

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 juni 2022
Publicatiedatum
31 mei 2022
Zaaknummer
587376 HAZA 20-106
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van de Staat voor schade door fipronilcrisis en de rol van de NVWA

In deze zaak, die voortvloeit uit de fipronilcrisis van 2017, hebben verschillende pluimveehouders, aangeduid als Terap c.s., de Staat der Nederlanden (specifiek de NVWA) aangeklaagd voor schadevergoeding. De eisers stellen dat de NVWA onrechtmatig heeft gehandeld door onvoldoende toezicht te houden op de naleving van de levensmiddelenwetgeving, wat heeft geleid tot aanzienlijke schade voor de pluimveehouders. De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van het gerechtshof Den Haag, waarin de Staat ook aansprakelijk werd gesteld door de Land- en Tuinbouworganisatie (LTO) en andere gedupeerden. In die zaak werd geoordeeld dat de NVWA niet onrechtmatig had gehandeld, omdat er geen acuut gevaar voor de volksgezondheid was vastgesteld. De rechtbank in deze zaak komt tot een vergelijkbare conclusie, waarbij zij de argumenten van de eisers afwijst en stelt dat de NVWA niet eerder had hoeven ingrijpen. De rechtbank wijst de vorderingen van de eisers af en veroordeelt hen in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van de NVWA en de pluimveehouders in het kader van de levensmiddelenwetgeving en dierenwelzijn.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANKDEN HAAG
Team Handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/587376 / HA ZA 20-106
vonnis van 1 juni 2022
in de zaak van

1.Terap Exploitatiemaatschappij B.V.te Nederweert,

2.
V.O.F. [eiser 2]te Kelpen-Oler,
3.
KoBo Pluimvee B.V.te Leveroy,
4.
Pluimveebedrijf Van Leendert B.V.te Tienray,
5. maatschap
Nouwen-Nouwen-Wilmsente Heythuysen,
6.
[eiser 6], handelend onder de naam
[naam 1]te [plaats 2],
7. maatschap
Adamste Hunsel,
8.
Claessens-Ienniskens Pluimveebedrijven B.V.te Ysselsteyn,
eisers,
advocaat mr. Th.J.H.M. Linssen te Tilburg,
tegen
de Staat der Nederlanden (Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteiten de
Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit)te Den Haag,
gedaagde,
advocaten mrs. M.L. Batting en T.W. Franssen te Den Haag.
Eisers worden hierna Terap c.s. genoemd. Gedaagde wordt hierna aangeduid als de Staat, dan wel als de NVWA.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 17 februari 2020 (met producties),
  • de conclusie van antwoord (met producties),
  • het tussenvonnis van 12 januari 2022 waarin een mondelinge behandeling is bepaald ten overstaan van de meervoudige kamer van de rechtbank, welke mondelinge behandeling op 9 april 2022 nader is bepaald op 19 april 2022;
  • het e-mailbericht van mr. Linssen van 4 april 2022 aan de rechtbank;
  • het e-mailbericht van de voorzitter van de meervoudige kamer van de rechtbank van 6 april 2022 met daarin (onder meer) een agenda en enkele voorbereidende vragen aan partijen;
  • de mondelinge behandeling van 19 april 2022.

2.Inleiding

2.1.
Deze zaak gaat over de fipronilcrisis in 2017. In die tijd werden de kippenstallen van pluimveehouders in heel Nederland door het bedrijf Chickfriend met fipronil gereinigd ter bestrijding van bloedluis bij kippen. Daarna bleek dat eieren die voor de consumptie bestemd waren de (voor mensen een matig toxische) stof fipronil boven de toegelaten concentratie bevatten. Ongeveer 250 bedrijven van pluimveehouders zijn door de overheid geblokkeerd, er zijn miljoenen eieren vernietigd en tienduizenden kippen geruimd. De getroffen pluimveehouders hebben hierdoor grote schade geleden.
2.2.
Eisers zijn getroffen pluimveehouders. Zij hebben hun stallen door Chickfriend laten behandelen en NVWA heeft de stallen van eisers vervolgens geblokkeerd.

3.Het geschil

3.1.
In deze procedure vorderen Terap c.s., bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis:
  • i) veroordeling van de Staat, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, tot betaling van de door eisers geleden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
  • ii) veroordeling van de Staat tot betaling van de buitengerechtelijke kosten, ter hoogte van twee punten van het toepasselijke liquidatietarief, althans ter hoogte van een door de rechtbank naar redelijkheid en billijkheid vast te stellen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening; en
  • iii) veroordeling van de Staat in de kosten van de procedure, vermeerderd met de nakosten van € 157 (zonder betekening) respectievelijk € 239 (met betekening) en met de wettelijke rente over de proces- en nakosten als de Staat deze niet binnen veertien dagen na dagtekening van het in dezen te wijzen vonnis heeft betaald.
3.2.
Terap c.s. leggen aan hun vorderingen ten grondslag dat de Staat, meer in het bijzonder de NVWA, onrechtmatig jegens eisers heeft gehandeld door onvoldoende toezicht te houden op de naleving van de levensmiddelenwetgeving toen de NVWA concrete aanwijzingen had dat die levensmiddelenwetgeving door Chickfriend werd overtreden. Volgens eisers had de NVWA in het kader van de risicobeoordeling verder onderzoek moeten doen naar de omvang van het gebruik van fipronil in stallen en – eerder dan zij nu heeft gedaan – in moeten grijpen, door pluimveehouders te waarschuwen en/of door de activiteiten van Chickfriend te stoppen. Tijdens de mondelinge behandeling is daar nog als grondslag aan toegevoegd dat de NVWA ook haar toezichthoudende taak ten aanzien van het dierenwelzijn niet heeft nageleefd. Bij de risicobeoordeling door de NVWA, op grond waarvan zij nog niet ingreep, is ten onrechte geen rekening gehouden met het gevaar van fipronil voor de kippen, maar alleen met het gevaar voor de volksgezondheid.
Eisers vorderen in deze procedure een veroordeling tot schadevergoeding nader op te maken bij staat. Eisers waren gedurende die blokkade niet in staat om hun eieren af te zetten op de markt. Ook hebben zij aanzienlijke kosten gemaakt voor de afvoer van de eieren, mest en dode kippen naar een gespecialiseerd afvalverwerkingsbedrijf en voor het reinigen van hun stallen en het herstel van de gezondheid van hun pluimvee. Eisers moesten ook een gedeelte van hun pluimveestapel ruimen als gevolg van de blokkade.
3.3.
De Staat voert verweer. Op de stellingen en verweren van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Deze zaak heeft grote gelijkenis met een eerdere rechtszaak over de fipronilcrisis. In die zaak hebben de Land- en Tuinbouworganisatie (LTO) en 124 gedupeerde pluimveehouders (hierna aangeduid met: LTO c.s.) op 27 december 2017 de Staat aansprakelijk gesteld voor de door hen geleden schade en een verklaring voor recht gevorderd dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld. Zij waren van mening dat de Staat, meer in het bijzonder de NVWA, aansprakelijk is voor de schade die de pluimveehouders als gevolg van de fipronil-crisis hebben geleden. Zij hadden daarvoor, voor zover relevant, de volgende argumenten aangevoerd:
  • i) de NVWA had eerder maatregelen moeten nemen om te verhinderen dat Chickfriend (nog langer) stallen schoonmaakte met middelen die fipronil bevatten, en
  • ii) de NVWA had in een eerder stadium met de Nederlandse pluimveesector informatie moeten delen over het gebruik van fipronil in pluimveestallen door Chickfriend.
4.2.
Deze rechtbank heeft bij vonnis van 10 juli 2019 alle vorderingen van LTO c.s. afgewezen. Het daartegen ingestelde hoger beroep is door het gerechtshof Den Haag bij arrest van 2 maart 2021 verworpen, in de zaak met zaaknummer 200.271.132/01, ECLI:NL:GHDHA:2021:281.
4.3.
De rechtbank stelt vast dat de vorderingen van eisers in deze zaak identiek zijn aan de vorderingen van LTO c.s. in de eerdere fipronil-zaak. Ook de door eisers in de dagvaarding genoemde grondslag is identiek aan die in de eerdere LTO-zaak, namelijk dat de NVWA onvoldoende toezicht heeft gehouden op de naleving van levensmiddelenwetgeving, toen zij concrete aanwijzingen had dat die door Chickfriend werd overtreden.
4.4.
Het hof heeft in zijn arrest van 2 maart 2021 in rov. 2.1 t/m 2.65 een uiteenzetting van de relevante feiten van de fipronil-crisis gegeven, en in rov. 3.4-3.18 een uitgebreide motivering van zijn oordeel tot bekrachtiging van het vonnis. De rechtbank verwijst in de onderhavige zaak naar dit feitenrelaas en de gegeven motivering. De rechtbank ziet geen aanleiding om in deze zaak anders te oordelen en neemt de door het hof beschreven feiten en motivering tot uitgangspunt en maakt ze tot de hare. Daarbij gaat het onder meer om de volgende rechtsoverwegingen uit het arrest van het hof van 2 maart 2021:
“3.10 In de kern komt het aan de vorderingen sub I en II ten grondslag liggende verwijt van LTO c.s. op het volgende neer. De NVWA had niet mogen volstaan met de constatering dat het gebruik van fipronil geen acuut gevaar voor de gezondheid oplevert, maar zij had handhavend moeten optreden omdat was gebleken dat de MRL-norm werd overschreden. Eieren met een fipronil-gehalte dat de MRL-norm overschrijdt mogen immers niet worden verhandeld. De NVWA heeft in de zomer van 2017 ook op basis van de MRL-norm handhavend opgetreden en juist door de handhaving van de MRL-norm hebben de pluimveehouders grote schade geleden. De NVWA had dan ook moeten optreden jegens Chickfriend of de pluimveesector moeten waarschuwen met het oog op de (economische) belangen van de pluimveehouders, die schade dreigden te lijden als gevolg van de overschrijding van de MRL-norm. De inschatting van de NVWA dat er geen acuut gevaar voor de volksgezondheid bestond berustte volgens LTO c.s. bovendien op een onjuiste aanname. Anders dan de NVWA aannam werd door Chickfriend niet alleen in stallen met kippen gespoten maar ook in lege stallen. De NVWA heeft verder ten onrechte nagelaten een nadere toets uit te voeren naar de vraag of de aanvankelijke inschatting dat geen acuut gevaar bestond gerechtvaardigd was, hoewel de NVWA zich wel had voorgenomen dergelijk onderzoek uit te voeren. Ten slotte had de NVWA moeten beseffen dat het strafrechtelijk onderzoek dat werd geïnitieerd een wassen neus was, omdat daarvoor geen capaciteit beschikbaar was.
3.11 (…)
Het hof [volgt] LTO c.s. niet in het betoog dat de inschatting van de NVWA dat er geen acuut gevaar voor de volksgezondheid bestond op een onjuiste aanname berustte. Het gaat hier om de notitie van dr. [naam 2], de plaatsvervangend directeur van BuRO, (…) In die notitie is als uitgangspunt genomen dat een bedrijf dat fipronil gebruikt voor de bestrijding van bloedluis bij kippen, ervoor zal zorgen dat de dosering fipronil per kip toereikend is om de bloedluis te bestrijden, maar niet hoger dan de dosering waarbij toxische effecten voor de kip zijn te verwachten. Op grond van deze aanname wordt in de notitie dan beredeneerd hoe hoog het gehalte fipronil in een ei naar verwachting maximaal kan zijn, te weten 0,00002 mg per kg volwassene per dag.
3.12 (…)
Dit is een logische en begrijpelijke aanname die niet wordt beïnvloed door de vraag of volle of lege stallen met fipronil worden behandeld. In beide gevallen zal een redelijk handelend bedrijf er zorg voor dragen dat een kip niet met zoveel fipronil in contact komt dat deze eraan bezwijkt. Overigens is dit punt niet van belang, omdat LTO c.s. niet betogen dat er wel een acuut gevaar voor de volksgezondheid bestond (zie hierna).
3.13
LTO c.s. voeren aan dat de NVWA heeft nagelaten nader onderzoek uit te voeren naar de vraag of de aanvankelijke aanname dat er geen acuut gevaar voor de gezondheid bestond gerechtvaardigd was. De aanvankelijke inschatting van de NVWA dat er geen acuut gevaar voor de volksgezondheid bestond wordt echter bevestigd door de afsluitende beoordeling van BuRO van 11 augustus 2017 (…). BuRO concludeerde daarin immers dat de risico’s voor de volksgezondheid voor kinderen vanaf zeven jaar en volwassenen “zeer klein” waren bij normale consumptie, en dat de effecten van fipronil in de eieren bij zeer kleine kinderen die relatief veel ei consumeren niet helemaal konden worden uitgesloten, maar dat de kans daarop zeer klein werd geacht. LTO c.s. hebben de conclusies uit deze rapportage niet (gemotiveerd) bestreden. Het is dan ook niet aannemelijk dat een nadere, in een eerder stadium uitgevoerde toets als resultaat zou hebben opgeleverd dat er wel een acuut gevaar voor de volksgezondheid bestond. LTO c.s. stellen zich, zo begrijpt het hof, in wezen ook niet op het standpunt dat er een acuut gevaar voor de volksgezondheid bestond. LTO c.s. betogen immers niet dat de NVWA op basis van acuut gevaar voor de volksgezondheid maatregelen had moeten nemen, maar dat zij dat – met het oog op de economische belangen van de pluimveehouders – reeds had moeten doen op grond van de overschrijding van de MRL-norm. Overschrijding van de MRL-norm betekent op zichzelf echter niet dat er een acuut gevaar voor de volksgezondheid bestaat, zoals LTO c.s. erkennen (…). Bovendien hoefde ook geen nader onderzoek plaats te vinden, aangezien reeds uit de eerste beoordeling van BuRO duidelijk was geworden dat de MRL-norm zou kunnen worden overschreden (…).
3.15
Dat het strafrechtelijke traject niet op korte termijn zou kunnen leiden tot het staken van het gebruik van fipronil in pluimveestallen hoefde de NVWA er niet van te weerhouden voor deze weg te kiezen. De NVWA ging er immers van uit – en mocht ervan uitgaan – dat er geen acuut gevaar voor de volksgezondheid bestond. Zoals dr. [naam 2] onbestreden ter zitting heeft toegelicht was er vrij veel kennis over de gezondheidsrisico’s van fipronil beschikbaar en bleek daaruit dat het niet om een stof ging met ernstige risico’s voor de menselijke gezondheid. Tegen die achtergrond mocht de NVWA kiezen voor het strafrechtelijke traject, waardoor weliswaar niet op korte termijn een eind zou worden gemaakt aan het gebruik van fipronil, maar waardoor de hele bij de fraude betrokken keten in beeld zou kunnen worden gebracht. (…)
3.16
Het hof is voorts met de rechtbank van oordeel dat de taak van de NVWA als toezichthouder zich niet uitstrekt tot de bescherming van de economische belangen van de pluimveehouders. Waar de NVWA had geconstateerd dat er geen acuut gevaar voor de volksgezondheid dreigde, mocht zij het strafrechtelijke traject volgen in plaats van de MRL-norm te handhaven in het (economisch) belang van de pluimveehouders. Daarbij is van belang dat op grond van art. 17 ALV op de pluimveehouders de primaire verantwoordelijkheid rust om ervoor te zorgen dat de door hen geproduceerde eieren aan de voorschriften van de levensmiddelenwetgeving (zoals de MRL-norm) voldoen. De NVWA is dan ook niet gehouden de pluimveehouders te behoeden voor economische schade als gevolg van het feit dat de door hen geproduceerde eieren de MRL-norm overschrijden. (…)
3.17
De NVWA mocht rekening houden met de mogelijkheid dat fipronil met medeweten van een of meer pluimveehouders werd ingezet. De signalen die de NVWA over het gebruik van fipronil hadden bereikt sloten dat immers niet uit. Tegen die achtergrond lag het niet in de rede dat de NVWA maatregelen (zoals het waarschuwen van de pluimveesector) zou nemen die niet alleen voornamelijk in het economisch belang van de pluimveehouders waren maar die bovendien het strafrechtelijk onderzoek zouden kunnen frustreren. Daarbij is ook van belang dat, zoals hiervoor is opgemerkt, de pluimveehouders ervoor verantwoordelijk zijn dat de door hen geproduceerde eieren niet de MRL-norm overschrijden en dat zij ook niet zonder middelen zijn om na te gaan of de inschakeling van een bedrijf voor de bestrijding van bloedluis niet tot een overschrijding van die norm zal leiden.
3.18
De conclusie is dat op de NVWA geen verplichting jegens LTO c.s. rustte om het bedrijf van Chickfriend vóór 21 juli 2017 stil te leggen of vergelijkbare maatregelen te nemen, dan wel om de pluimveesector over het gebruik van fipronil door Chickfriend in te lichten. (…)”
4.5.
Ook in deze zaak komt de rechtbank dan ook tot de conclusie dat de NVWA niet onrechtmatig jegens eisers heeft gehandeld doordat zij – kort gezegd – niet eerder heeft ingegrepen. Daarbij wordt nog het volgende opgemerkt.
4.6.
Terap c.s. hebben zich in de dagvaarding, toen het vonnis van de rechtbank van 10 juli 2019 in de eerdere fipronilzaak al bekend was, maar het hof daarover nog niet had geoordeeld, op het standpunt gesteld dat in die zaak nog niet aan de orde was geweest dat de NVWA vervolgonderzoek had moeten doen naar de omvang van fipronilgebruik in pluimveestallen. Terap c.s. onderbouwen dat onder meer met een verwijzing naar een passage uit de door de rechtbank in het vonnis van 10 juli 2019 in rechtsoverweging 4.27 geciteerde verklaring van de plaatsvervangend directeur van BuRo en voeren aan dat de voorlopige inschatting van BuRo dat Chickfriend een zo lage dosering fipronil gebruikte dat de kippen er zelf geen last van zouden krijgen – op grond waarvan de NVWA ervan uitging dat er geen acuut gevaar voor de volksgezondheid dreigde – achteraf onjuist is gebleken. Het hof heeft in het arrest van 2 maart 2021 de gang van zaken van het onderzoek en de inschattingen van BuRo die in deze zaak een rol spelen weergegeven. In rov. 3.10 en verder is ook het argument dat NVWA naar aanleiding van de voorlopige inschatting vervolgonderzoek had moeten (laten) uitvoeren besproken en het hof heeft geoordeeld van niet. Dat is in deze zaak niet anders.
Aanvullende grondslag: dierenwelzijn
4.7.
Ter zitting hebben Terap c.s. nog een aanvullende grondslag aan hun vorderingen toegevoegd, waarop de Staat ter zitting heeft gereageerd. Die nieuwe grondslag houdt het volgende in. Volgens eisers heeft de NVWA ook haar toezichthoudende taak waar het de gezondheid van dieren en het dierenwelzijn betreft, niet goed nageleefd. Niet alleen zijn ruim drie miljoen kippen (die niet ziek waren) uiteindelijk noodgedwongen en uit voorzorg geruimd, maar ook waren er al vroeg signalen dat er extra sterfte onder kippen was. Dit hield verband met het gebruik van fipronil. Volgens eisers was voor de NVWA al in december 2016 en bij het overleg op 30 januari 2017 duidelijk dat er mogelijk een (reëel) gevaar voor het welzijn van de kippen bestond. De NVWA wist immers dat fipronil voor kippen toxisch was, en ook wat de maximale dosis was waarboven acute sterfte zou optreden. De NVWA vermoedde dat als fipronil werd aangetroffen, die de MRL-waarde zou overschrijden. Ten onrechte heeft de NVWA steevast alleen beoordeeld of er een acuut gevaar was voor de volksgezondheid, en heeft zij nagelaten om monsters te nemen om ook het dierenwelzijn te controleren. De NVWA mag op basis van het vermoeden dat dieren worden blootgesteld aan schadelijke stoffen, (bestuurlijke) maatregelen nemen op grond van art. 5.12 van de Wet Dieren. Dit heeft de NVWA ten onrechte niet gedaan.
4.8.
De Staat heeft dit betoog gemotiveerd betwist. De rechtbank is – met de Staat – van oordeel dat ook deze grondslag niet kan slagen. Dat er sprake was van oversterfte onder kippen in de periode dat fipronil werd gebruikt in stallen is door eisers niet onderbouwd. Evenmin is gesteld of gebleken dat de NVWA van signalen over oversterfte op de hoogte was of had moeten zijn. Dan kan ook niet geoordeeld worden dat de NVWA op grond van die signalen had moeten handelen. Daar komt bij, dat – als al sprake zou zijn van oversterfte – juist de pluimveehouders daarover bij uitstek wetenschap hadden en de NVWA hierover hadden kunnen inlichten. Daarnaast heeft de Staat gemotiveerd aangevoerd dat de NVWA het dierenwelzijn wel heeft meegewogen in haar besluitvormingsproces. Maar destijds mocht worden aangenomen – op basis van de waardes waarmee in de risicobeoordeling rekening is gehouden – dat er geen acuut gevaar was, niet voor de volksgezondheid (die uiteindelijk het zwaarste weegt) maar ook niet voor het dierenwelzijn. In het licht van dit verweer hebben eisers naar het oordeel van de rechtbank hun stelling dat de NVWA met het oog op het welzijn van de kippen eerder had moeten ingrijpen, niet voldoende onderbouwd. Daar komt nog bij dat niet zonder meer kan worden aangenomen dat – als dat anders zou zijn – daarmee sprake zou zijn van onrechtmatig handelen en aansprakelijkheid jegens eisers. Aan de beoordeling van die vragen komt de rechtbank in deze zaak niet toe.
4.9.
De slotsom is, gelet op het voorgaande, dat de vorderingen van eisers worden afgewezen.
4.10.
Eisers zullen, als de in het ongelijk gestelde partijen, in de proceskosten worden veroordeeld. De proceskosten aan de zijde van de Staat worden begroot op een totaalbedrag van € 1.802, bestaande uit griffierecht van € 676 en salaris van de advocaat van € 1.126 (2,0 punten × tarief II à € 563). De door de Staat gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt als niet weersproken toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt eisers in de proceskosten, aan de zijde van de Staat tot op heden begroot op € 1.802, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot aan de dag van volledige betaling, en begroot de nakosten op € 163,00, te vermeerderen met € 85,00 in geval van betekening;
5.3.
verklaart de onder 5.2 bedoelde proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mrs. M.J. van Cleef-Metsaars, P. Dondorp en J.L.M. Luiten en in het openbaar uitgesproken op 1 juni 2022.