In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 3 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een voormalig ambtenaar van Defensie, en de staatssecretaris van Defensie. Eiser had een beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris waarin een terugvordering van € 230,08 aan te veel ontvangen bovenwettelijke werkloosheidsuitkering (BW-uitkering) werd aangekondigd. De terugvordering was gebaseerd op het feit dat eiser, na het ontvangen van een IVA-uitkering, geen recht meer had op de BW-uitkering. Eiser stelde dat hij ten onrechte niet was gehoord in de bezwaarprocedure en dat het bestreden besluit onvoldoende informatie bevatte om de terugvordering te kunnen beoordelen.
De rechtbank oordeelde dat de hoorplicht een essentieel onderdeel van de bezwaarprocedure is en dat in dit geval geen sprake was van een kennelijk ongegrond bezwaar. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris niet bevoegd was om een terugvorderingsbesluit te nemen zonder eerst een besluit tot herziening of intrekking van de BW-uitkering te nemen. Hierdoor was het beroep van eiser gegrond en werd het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank herstelde de situatie door het primaire besluit te herroepen en bepaalde dat de staatssecretaris het door eiser betaalde griffierecht moest vergoeden. Daarnaast werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 1.300,- werden vastgesteld.