ECLI:NL:RBDHA:2022:5174
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- B.F.Th. de Roos
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag wegens onbekende bestemming van eiser
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 mei 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een asielaanvraag ingediend, maar deze werd door de staatssecretaris niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en tevens een verzoek om voorlopige voorziening ingediend.
De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld, op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank heeft zich eerst de vraag gesteld of eiser nog procesbelang had bij zijn beroep. Uit de stukken bleek dat eiser op 15 april 2020 aan de Duitse autoriteiten was meegedeeld dat hij niet binnen de overeengekomen periode kon worden overgedragen, omdat hij met onbekende bestemming was vertrokken. De rechtbank constateerde dat er inmiddels meer dan 24 maanden waren verstreken en dat de gemachtigde van eiser niet had gereageerd op een verzoek van de rechtbank om te bevestigen of er nog contact was met eiser.
De rechtbank oordeelde dat, volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, wanneer een vreemdeling met onbekende bestemming is vertrokken zonder de autoriteiten te informeren over zijn verblijfplaats, er in beginsel van uit wordt gegaan dat deze vreemdeling geen prijs meer stelt op de door hem verzochte bescherming. Aangezien eiser met onbekende bestemming was vertrokken en er geen contact meer leek te zijn met zijn gemachtigde, concludeerde de rechtbank dat eiser geen procesbelang had bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep. Het beroep werd derhalve niet-ontvankelijk verklaard, zonder dat er aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om verzet aan te tekenen binnen zes weken na verzending van de uitspraak.