ECLI:NL:RBDHA:2022:5171

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 mei 2022
Publicatiedatum
31 mei 2022
Zaaknummer
NL22.3494
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van ongeloofwaardige verklaringen over homoseksuele geaardheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 mei 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Gambiaanse nationaliteit, heeft op 7 september 2019 een asielaanvraag ingediend, die aanvankelijk niet in behandeling werd genomen vanwege de Dublinverordening. Na een nieuwe aanvraag in januari 2021, heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de aanvraag op 14 februari 2022 afgewezen als ongegrond. Eiser heeft aangevoerd dat hij problemen ondervond in Gambia vanwege zijn homoseksuele geaardheid, maar de rechtbank oordeelde dat zijn verklaringen ongeloofwaardig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser tegenstrijdige en oppervlakkige verklaringen heeft afgelegd over zijn gevoelens en zijn relatie met een jeugdvriend. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat de gestelde problemen niet geloofwaardig zijn, en verklaart het beroep ongegrond. Eiser kan binnen vier weken hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.3494

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Geb. datum]
(gemachtigde: mr. H.E. Visscher),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Hadfy-Kovács).

ProcesverloopBij besluit van 14 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 april 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen P.M. Diagne
.Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geb. datum] 1989 en de Gambiaanse nationaliteit te bezitten. Op 7 september 2019 heeft eiser een asielaanvraag ingediend.
2. Bij besluit van 26 november 2019 heeft verweerder deze aanvraag niet in behandeling genomen omdat op grond van de Dublinverordening is vastgesteld dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling hiervan. Dit besluit staat in rechte vast. [1]
3. Op 27 januari 2021 heeft eiser opnieuw een asielaanvraag in Nederland ingediend. Omdat de uiterste overdrachtstermijn inmiddels was verstreken zonder dat eiser aan Italië is overgedragen, heeft verweerder deze aanvraag in de nationale procedure behandeld. Eiser heeft aan zijn aanvraag ten grondslag gelegd dat hij in Gambia problemen heeft ondervonden door zijn (homo)seksuele geaardheid. Eiser heeft een geheime relatie gehad met zijn jeugdvriend, [Naam 2]. Eisers seksuele geaardheid is bekend geworden nadat zijn echtgenote hem met [Naam 2] heeft betrapt. Daarop heeft zij eisers vader ingelicht, die eiser vervolgens heeft mishandeld en bedreigd. Eiser is daarop uit Gambia vertrokken.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder eisers asielaanvraag afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw [2] . Verweerder heeft de door eiser gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig geacht. De gestelde homoseksuele geaardheid en de problemen die eiser naar aanleiding daarvan stelt te hebben ondervonden, worden door verweerder ongeloofwaardig geacht omdat eiser hierover summier, tegenstrijdig en oppervlakkig heeft verklaard.
5. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Hij bestrijdt dat hij ongeloofwaardige verklaringen heeft afgelegd en hij betwist de hiertoe in het bestreden besluit opgenomen tegenwerpingen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
6. Verweerder heeft terecht opgemerkt dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over wat hij voelde toen hij zijn gevoelens voor mannen ontdekte, door in eerste instantie te stellen dat hij in shock was, maar op een vervolgvraag van vergelijkbare strekking te verklaren dat hij zijn gevoelens als prettig heeft ervaren. Dat dergelijke gevoelens in het algemeen naast elkaar kunnen bestaan, is geen voldoende uitleg voor het feit dat eiser zonder verdere toelichting twee zeer verschillende verklaringen aflegt.
7. Verweerder heeft verder gemotiveerd overwogen dat eiser weinig inzicht heeft gegeven in hoe hij met zijn gevoelens voor mannen is omgegaan. Verweerder mocht van eiser verwachten dat deze meer kan verklaren over de belangrijke periode in zijn leven na zijn ontdekking dat hij anders was dan anderen, in een land waar zijn homoseksualiteit niet wordt geaccepteerd. Dat eiser destijds dertien jaar oud was, neemt niet weg dat eiser nu als volwassene kan terugkijken op deze periode.
8. Dit geldt ook voor de terechte tegenwerping dat eiser zeer summier heeft verklaard hoe het was om zijn gevoelens te kunnen delen met zijn vriend [Naam 2]. Juist omdat eiser heeft verklaard dat het voor hem ‘zeer pijnlijk’ was dat hij met niemand over zijn gevoelens kon praten, mocht verweerder van hem verwachten dat eiser meer kan vertellen dan “blijheid”. Dat eiser deze gevoelens zou hebben toegelicht, zoals in de gronden van beroep wordt gesteld, heeft hij niet verder geconcretiseerd.
9. Verweerder heeft eveneens gemotiveerd uiteengezet dat eiser summier en oppervlakkig, en dus ongeloofwaardig, heeft verklaard over de relatie met [Naam 2]. Gelet op deze beoordeling, wordt niet gevolgd dat het nodig is om de relatie als zelfstandig element in het asielrelaas van eiser aan te merken. Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat niet valt in te zien hoe de omstandigheid dat de relatie zich in het geheim afspeelde en het contact daardoor anders was in een openlijke relatie, ertoe zou leiden dat eiser niet meer kan verklaren. Verweerder heeft er in dit verband op kunnen wijzen dat de relatie volgens eiser acht jaar heeft geduurd.
10. Vervolgens stelt verweerder terecht, onder verwijzing naar de relevante pagina’s uit het rapport van het nader gehoor, dat eiser inconsistent heeft verklaard over de start en de duur van zijn relatie met [Naam 2]. Bedoelde verklaringen impliceren dat de relatie in 2004 is gestart en elf of twaalf jaar moet hebben geduurd, terwijl eiser concreet heeft aangegeven dat hij acht jaar een relatie heeft gehad. In het verlengde hiervan stelt verweerder eveneens terecht dat eiser tijdens het aanmeldgehoor en het nader gehoor wisselend heeft verklaard over het jaar waarin hij is getrouwd (2007 dan wel 2008) en het jaar van zijn scheiding (2015 versus 2016). Voor zover eiser dit heeft gecorrigeerd bij zijn correcties en aanvullingen op het nader gehoor, verklaart dat nog niet waarom eiser de andersluidende verklaringen heeft afgelegd. Verweerder stelt terecht dat de correcties en aanvullingen niet bedoeld zijn om zonder voldoende toelichting het relaas te wijzigen. Eisers suggestie in het aanvullend beroepschrift dat een en ander om voor hem onduidelijke reden verkeerd is genoteerd, heeft verweerder niet hoeven volgen. De toelichting namens eiser ter zitting dat hij eerst een aantal jaren ge-date heeft voordat sprake was van een liefdesrelatie vormt weer een andere uitleg en komt niet overeen met wat eiser zelf heeft verklaard tijdens het nader gehoor.
11. Verweerder heeft het niet ten onrechte ongerijmd gevonden dat het contact met [Naam 2] na de gestelde langdurige liefdesrelatie op een eenvoudige wijze verloren is gegaan. Dat eiser hem niet zou hebben kunnen bereiken en dat hij na zoveel tijd geen connecties meer heeft om te proberen [Naam 2] te bereiken, is niet op voorhand een voldoende verklaring. Verweerder heeft in dit verband in het verweerschrift gewezen op eisers andere verklaringen, waaruit blijkt dat hij wel over concrete contacten met Gambia (heeft) beschikt.
12. Verweerder heeft onbestreden overwogen dat het bijdraagt aan de ongeloofwaardigheid van het relaas dat eiser wisselend heeft verklaard over hoe hij zich als homoseksueel verhoudt tot zijn geloof en dat eiser slechts weinig heeft kunnen verklaren over zijn gestelde contact met een organisatie voor LHBTI in [plaatsnaam]. Ook heeft eiser volgens verweerder slechts zeer algemene kennis over de situatie van LHBTI in Gambia.
13. Zoals aansluitend in het bestreden besluit is overwogen en niet is bestreden in beroep, volgt uit de conclusie dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over zijn huwelijks- en scheidingsdatum dat hij ruim vóór de betrapping door zijn echtgenote al gescheiden zou zijn, hetgeen niet consistent is met het relaas. Verder is eiser in beroep niet ingegaan op de tegenwerping dat hij tegenstrijdig heeft verklaard doordat hij in het aanmeldgehoor heeft verklaard dat zijn vader in 2015 is overleden, hetgeen niet klopt met de eveneens gestelde mishandeling/bedreiging door zijn vader in 2016. Ook hiervoor geldt dat de correcties en aanvullingen zonder een goede reden voor deze uiteenlopende verklaringen niet hoeven te worden gevolgd.
14. Tot slot heeft verweerder het als tegenstrijdig kunnen bestempelen dat eiser tijdens het nader gehoor niets heeft gezegd over zijn eerdere verklaring tijdens het aanmeldgehoor dat hij vanwege zijn homoseksualiteit zou zijn bedreigd met de dood door zijn broer die bij de militaire politie zou werken. Ook hiertegen heeft eiser niets ingebracht.
15. De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder eisers gestelde homoseksuele geaardheid en de in verband hiermee ondervonden problemen niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Het beroep is ongegrond.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid vanmr. N.F. Kreeftmeijer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.NL19.28707
2.Vreemdelingenwet 2000.