ECLI:NL:RBDHA:2022:5168

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 mei 2022
Publicatiedatum
31 mei 2022
Zaaknummer
NL22.8292 en NL22.8261
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de rechtbank in terugkeerbesluit en ongegrondverklaring van de maatregel van bewaring

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, op 25 mei 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een terugkeerbesluit en een maatregel van bewaring. Eiser, die stelt de Algerijnse nationaliteit te bezitten, heeft eerder een asielaanvraag ingediend die als kennelijk ongegrond is afgewezen. Vervolgens is hij op 26 april 2022 in bewaring gesteld na overname door de Belgische autoriteiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat het terugkeerbesluit van 19 november 2020, dat de Tunesische nationaliteit als land van terugkeer vermeldt, in rechte vaststaat. Eiser heeft geen bewijs geleverd voor zijn stelling dat hij de Algerijnse nationaliteit bezit, en de rechtbank oordeelt dat hij dient terug te keren naar Tunesië. De rechtbank verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van het beroep tegen het terugkeerbesluit, omdat dit besluit geen nieuwe rechtsgevolgen creëert. Het beroep tegen de maatregel van bewaring wordt ongegrond verklaard, en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen de uitspraak mogelijk bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.8292 en NL22.8261

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. H.C.Ch. Kneuvels),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. L. Verhaegh).

Procesverloop

Bij besluit van 9 mei 2022 (bestreden besluit 1) heeft verweerder aan eiser een aanvullend terugkeerbesluit opgelegd. Verweerder heeft op diezelfde dag aan eiser de maatregel van bewaring (bestreden besluit 2) op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Eiser heeft zich desgevraagd akkoord verklaard met schriftelijke afdoening van het beroep. Op 14 mei 2022 heeft eiser de gronden van het beroep ingediend. Op 17 mei 2022 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. Op 20 mei 2022 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geboortedatum]. Hij heeft eerder gesteld de Tunesische nationaliteit te bezitten, maar stelt nu de Algerijnse nationaliteit te bezitten.
2. Bij besluit van 19 november 2020 is een door eiser ingediende asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond en is tegen eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaren uitgevaardigd.
3. Op 26 april 2022 is eiser opgehouden na overname van de Belgische autoriteiten, overgebracht naar een plaats voor gehoor en gehoord en vervolgens in bewaring gesteld op grond van artikel 59b, eerste lid, van de Vw. Daarnaast heeft verweerder op dezelfde dag een aanvullend terugkeerbesluit opgelegd aan eiser. Eiser heeft bij aankomst in Nederland opnieuw een asielaanvraag ingediend. Deze aanvraag heeft hij op 9 mei 2022 echter weer ingetrokken. Om die reden is de eerder opgelegde maatregel van bewaring opgeheven en zijn meteen daarna de bestreden besluiten 1 en 2 genomen.
Over bestreden besluit 1: het terugkeerbesluit
4. Eiser voert aan dat het bestreden besluit 1 onjuist is, omdat Tunesië het verkeerde land is. Hierdoor kan het connexe inreisverbod ook niet in stand blijven.
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het bestreden besluit 1 onverplicht is genomen, omdat uit het terugkeerbesluit van 19 november 2020 en het aanvullend terugkeerbesluit van 26 april 2022 al duidelijk blijkt dat eiser dient terug te keren naar Tunesië.
6. De rechtbank stelt vast dat het besluit van 19 november 2020 mede een terugkeerbesluit omvat en dat dit terugkeerbesluit in rechte vaststaat. [1] Naar het oordeel van de rechtbank kan uit dat besluit duidelijk worden afgeleid welk land als land van terugkeer is beoogd, namelijk Tunesië. De rechtbank stelt verder vast dat tegen het aanvullende terugkeerbesluit van 26 april 2022 ook geen rechtsmiddelen zijn aangewend en dat in dit aanvullende besluit is opgenomen dat van eiser verwacht wordt dat hij terugkeert naar het door hemzelf opgegeven land van herkomst: Algerije en, hoewel niet aangekruist maar wel ingevuld, het land waar diens toelating mogelijk is gewaarborgd: Tunesië. In dit aanvullend terugkeerbesluit staat tevens dat het terugkeerbesluit van 19 november 2020 als herhaald en ingelast moet worden beschouwd.
7. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat gelet op de inhoud van eisers asielprocedure in combinatie met het terugkeerbesluit van 26 april 2022, voor eiser ondubbelzinnig duidelijk is dat hij dient terug te keren naar Tunesië. Hierbij is van belang dat tijdens de asielprocedure de nationaliteit van eiser al onderwerp van geschil was en de meeromvattende asielbeschikking, waarin wordt uitgegaan van de Tunesische nationaliteit van eiser, in rechte vaststaat. Daarbij komt dat eiser tot op heden heeft nagelaten zijn gestelde Algerijnse nationaliteit te onderbouwen middels documenten.
8. Gelet op wat onder 7. is overwogen en het feit dat het aanvullend terugkeerbesluit van 26 april 2022 vermeldt dat het terugkeerbesluit van 19 november 2020 als herhaald en ingelast moet worden beschouwd, is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit 1 geen nieuwe rechtsgevolgen in het leven roept die niet al eerder waren ontstaan. Het bestreden besluit 1 is daarmee geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht, zodat de rechtbank onbevoegd is kennis te nemen van het beroep.
9. De rechtbank volgt verweerder verder in zijn standpunt dat de stelling dat het connexe inreisverbod niet in stand kan blijven geen doel treft, nu het besluit van 19 november 2020 in rechte vaststaat en er in deze procedure aan eiser geen inreisverbod is opgelegd.
Over bestreden besluit 2: de maatregel van bewaring
10. Eiser voert aan dat het zicht op uitzetting binnen redelijke termijn naar Algerije ontbreekt. Ter onderbouwing verwijst eiser naar een Afdelingsuitspraak van 4 mei 2022. [2] De gehele uitzettingsprocedures naar Tunesië is zinloos, nu eiser de Algerijnse nationaliteit heeft en Tunesië daarom geen laissez-passer (LP) zal afgeven.
11. De rechtbank stelt vast dat eiser de zware en lichte gronden die ten grondslag liggen aan de bewaringsmaatregel niet betwist. Gelet op hetgeen hiervoor onder 7. is overwogen is de rechtbank van oordeel dat verweerder de stelling van eiser dat geen sprake is van zicht op uitzetting omdat hij niet de Tunesische, maar de Algerijnse nationaliteit zou bezitten, niet heeft hoeven volgen. Niet in geschil is verder dat met betrekking tot Tunesië in zijn algemeenheid sprake is van zicht op uitzetting. Deze beroepsgrond slaagt dan ook niet.
Conclusie
12. De rechtbank is onbevoegd om kennis te nemen van het beroep tegen het bestreden besluit 1, het terugkeerbesluit.
13. De maatregel van bewaring, bestreden besluit 2, is terecht aan eiser opgelegd. Het beroep hiertegen is ongegrond en daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van het beroep tegen het terugkeerbesluit;
 verklaart het beroep tegen de maatregel van bewaring ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 1 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.
Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 2 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 21 december 2020, zaaknummer: NL20.20044 en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 juni 2021, 202007059/1/V2.