ECLI:NL:RBDHA:2022:5166

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 mei 2022
Publicatiedatum
31 mei 2022
Zaaknummer
NL22.5904
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visum kort verblijf op basis van onvoldoende sociale en economische binding met het land van herkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 mei 2022 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres, een Surinaamse vrouw, tegen het besluit van de minister van Buitenlandse Zaken om haar aanvraag voor een visum kort verblijf af te wijzen. Eiseres had op 22 november 2021 een visum aangevraagd voor familiebezoek, maar deze aanvraag werd op 29 november 2021 afgewezen. De minister concludeerde dat eiseres niet voldoende had aangetoond dat zij over voldoende middelen van bestaan beschikte en dat er redelijke twijfel bestond over haar terugkeer na het verblijf in Nederland.

Eiseres voerde in beroep aan dat de minister ten onrechte had aangenomen dat zij geen sterke sociale binding had met Suriname, aangezien zij daar met haar oom en tante woont en een professioneel voetballer is. De rechtbank oordeelde echter dat de minister terecht had geconcludeerd dat de sociale en economische banden van eiseres met Suriname niet voldoende waren om aan te nemen dat zij na haar verblijf in Nederland zou terugkeren. De rechtbank benadrukte dat eiseres geen zwaarwegende verplichtingen in Suriname had en dat haar familieleden inmiddels in Nederland wonen.

De rechtbank oordeelde dat de minister bij de beoordeling van visumaanvragen een grote beoordelingsruimte heeft en dat de conclusies van de minister terughoudend moeten worden getoetst. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan niet in hoger beroep worden aangevochten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.5904

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiseres

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. A. Agayev),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. I. Vugs).

Procesverloop

Eiseres heeft tegen beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 9 maart 2022 over de afgifte van een visum kort verblijf (het bestreden besluit).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 12 mei 2022 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Verder zijn referent, [Naam 2], en moeder van eiseres, [Naam 3], verschenen.

Overwegingen

1. Eiseres heeft de Surinaamse nationaliteit en is geboren op [Geb. datum] 1998. Op 22 november 2021 heeft zij verzocht om de afgifte van een visum voor kort verblijf voor familiebezoek.
2. Bij het primaire besluit van 29 november 2021 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen omdat eiseres het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf niet heeft aangetoond en zij niet over voldoende middelen van bestaan beschikt, zowel voor de duur van het voorgenomen verblijf als voor de terugreis naar het land van herkomst. Daarnaast bestaat er bij verweerder redelijke twijfel of eiseres na afloop van de gestelde verblijfsduur wel zal terugkeren. [1]
3. In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres hiertegen kennelijk ongegrond verklaard.
4. Eiseres voert in beroep aan dat verweerder ten onrechte heeft aangenomen dat zij
geen of geringe sociale binding heeft met het land van herkomst, nu zij van jongs af aan met haar oom en tante in Suriname woont en haar sociale leven daar heeft. Verder stelt eiseres dat zij met de werkgeversverklaring heeft aangetoond dat er sprake is van een sterke economische binding met Suriname. Daarbij is ook van belang dat zij daarnaast een professionele voetballer is en uitkomt voor het Surinaamse vrouwenelftal. Eiseres heeft derhalve een goed en stabiel leven in Suriname. Aan eiseres is eerder een visum voor kort verblijf afgegeven en eiseres is toen na haar bezoek aan Nederland naar Suriname teruggekeerd. Ook is op geen enkele wijze gebleken dat eiseres zou beogen om langer dan drie maanden in het Schengengebied te verblijven. Tot slot stelt eiseres dat de hoorplicht in bezwaar is geschonden en dat daarom sprake is van strijd met het Sopropé-arrest. [2]
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. De rechtbank beoordeelt het beroep aan de hand van de feiten en omstandigheden zoals die zich voordeden ten tijde van het bestreden besluit. Volgens vaste rechtspraak [3] heeft verweerder bij de beoordeling van aanvragen om een visum voor kort verblijf een grote beoordelingsruimte. De conclusies van verweerder moeten door de rechter daarom terughoudend worden getoetst.
6. Verweerder heeft in dit geval kunnen concluderen dat de door eiseres aangetoonde sociale en economische banden met Suriname niet zodanig zijn dat verweerder op voorhand ervan uit moet gaan dat eiseres zal terugkeren.
7. Van belang hierbij is dat niet is gebleken dat eiseres in Suriname zwaarwegende sociale of maatschappelijke verplichtingen heeft en dat ook namens eiseres is verklaard dat zij in Suriname buiten haar oom en tante niemand meer heeft. Haar moeder, broers en zussen wonen nu immers in Nederland. Dat eiseres stelt vrienden en kennissen in Suriname te hebben betekent niet dat verweerder moet vinden dat daarmee haar tijdige terugkeer voldoende is verzekerd.
8. Verweerder heeft daarnaast kunnen overwegen dat niet is gebleken van voldoende sterke economische banden van eiseres met Suriname. De in dit schooljaar gestarte avondopleiding Havo kan eiseres ook elders volgen en de in bezwaar overgelegde documenten die moeten aantonen dat eiseres in Suriname professioneel voetbalster is, zijn gedateerd.
9. De in beroep overgelegde schriftelijke verklaringen van haar school, de Surinaamse voetbalbond en een werkgeversverklaring leiden niet tot een andere uitkomst. Verweerder heeft zich hierbij in beroep op het standpunt kunnen stellen dat hieruit niet een dusdanig sterke band met Suriname volgt dat tijdige terugkeer voldoende gewaarborgd is. Daarbij is er terecht op gewezen dat niet is gebleken wat eiseres in Suriname verdient en is gemotiveerd dat, anders dan eiseres stelt, zij ook voor het Surinaamse vrouwenelftal kan worden geselecteerd als zij buiten Suriname woonachtig is.
10. Verweerder heeft in het bestreden besluit ook kunnen wijzen op de uiteenlopende opgaven van de duur van het voorgenomen verblijf, hetgeen kon bijdragen aan de twijfel over het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf.
11. Verweerder heeft bij zijn beoordeling verder kunnen betrekken dat eiseres op 27 juni 2019 een aanvraag om Toelating en Verblijf heeft gedaan voor verblijf bij haar moeder in Nederland. Verweerder mocht ook op grond hiervan twijfelen aan tijdige terugkeer. Voor zover eiseres stelt dat zij eerder een visum heeft gehad voor Nederland en toen tijdig is teruggekeerd, heeft verweerder er terecht op gewezen dat haar omstandigheden toen anders waren, aangezien haar familieleden toen nog in Suriname woonden.
12. Verweerder heeft gelet op het voorgaande aanstonds kunnen concluderen dat het bezwaar ongegrond is en geen reden hoeven zien om eiseres te horen. Het beroep op het Sopropé-arrest, dat gaat over het Unierechtelijke verdedigingsbeginsel, slaagt niet. Uit dit arrest volgt dat iemand in staat moet worden gesteld zich te verweren tegen een belastend besluit. Afgezien van het feit dat in dit geval geen sprake is van een belastend besluit, geldt dat eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag bij verweerder bezwaar heeft kunnen maken.
13. Het beroep is ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak kunt u niet in hoger beroep.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 32, lid 1, onder a) ii en iii en onder b) van de Verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 (Visumcode).
2.Arrest Sopropé van het HvJEU van 18 december 2008, C-349/07 (ECLI:EU:C:2008:746).
3.Arrest Koushkaki van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) van 19 december 2013, C-84/12 (ECLI:EU:C:2013:862).