ECLI:NL:RBDHA:2022:5164

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 mei 2022
Publicatiedatum
31 mei 2022
Zaaknummer
AWB 22/2390 en 22/2391
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening visumaanvragen voor huwelijk

Op 4 mei 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaken AWB 22/2390 en AWB 22/2391, waarin verzoekers, bestaande uit een moeder, een vader en een broer, een voorlopige voorziening hebben gevraagd voor hun visumaanvragen om het huwelijk van hun dochter en zus bij te wonen. De minister van Buitenlandse Zaken had de visumaanvragen geweigerd op basis van twee standaard gemotiveerde weigeringsgronden. Verzoekers hebben echter voldoende bewijsstukken overgelegd die deze gronden weerlegden. De minister heeft geen verweerschrift ingediend en is niet verschenen op de zitting, waardoor er geen inhoudelijke reactie op de bezwaren van verzoekers is gegeven. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat verzoekers een spoedeisend belang hebben bij de voorlopige voorziening, aangezien het huwelijk op 20 mei 2022 plaatsvindt. De voorzieningenrechter heeft bepaald dat de minister aan verzoekers afzonderlijke visa voor kort verblijf moet verstrekken voor de duur van 90 dagen, met ingang van de dag van binnenkomst in Nederland, en dat de minister het door verzoekers betaalde griffierecht van in totaal € 368,- moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt op 4 mei 2022.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 22/2390 en AWB 22/2391
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 mei 2022 in de zaken tussen

[verzoekster] , verzoekster,

[verzoeker 1], verzoeker I,
[verzoeker 2], verzoeker II,
hierna samen genoemd: verzoekers
(gemachtigde en referente: [naam] ),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, de minister.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de minister aan verzoekers afzonderlijk
  • draagt de minister op het door verzoekers betaalde griffierecht van in totaal € 368,– te vergoeden.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Verzoekers hebben aannemelijk gemaakt een spoedeisend belang te hebben bij het treffen van een voorlopige voorziening. Immers, niet in geschil is dat verzoekster en verzoeker I de ouders zijn van referente en verzoeker II haar broer is, dat verzoekers naar Nederland willen komen om het huwelijk van referente met [naam] , dat op 20 mei 2022 zal plaatsvinden, te kunnen bijwonen en dat de afwijzingen van hun visumaanvragen hieraan in de weg staan.
3. Het gaat verder om het volgende.
4. De minister heeft op 24 maart 2022 bekend gemaakt dat de visumaanvragen van verzoekers worden afgewezen. Aan die afwijzingen zijn twee zelfstandige weigeringsgronden ten grondslag gelegd, namelijk dat:
1) doel en omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende zijn aangetoond;
2) er redelijke twijfel bestaat over het voornemen om het grondgebied van de lidstaten vóór het verstrijken van de visa te verlaten.
5. Verzoekers voeren aan dat zij een overdaad aan stukken hebben overgelegd waarmee de weigeringsgronden worden weerlegd.
6. De voorzieningenrechter is het met verzoekers eens.
7. Allereerst is van belang dat de minister bij het tegenwerpen van de weigeringsgronden heeft volstaan met een standaardmotivering die (aldus) niet op verzoekers is toegespitst.
8. De voorzieningenrechter begrijpt niet waarom de minister vindt dat verzoekers het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende hebben aangetoond. Verzoekers hebben immers op hun aanvraagformulieren vermeld dat zij naar Nederland willen komen voor het huwelijk van referente. Zij hebben ook stukken overgelegd waaruit hun familierelatie met referente en het voorgenomen huwelijk van referente op 20 mei 2022 blijkt.
9. De voorzieningenrechter begrijpt ook niet waarom de minister vindt dat ten aanzien van verzoekers redelijke twijfel bestaat over het voornemen om het grondgebied van de lidstaten vóór het verstrijken van de visa te verlaten. Daarbij is van belang wat hierna onder 10 tot en 13 wordt overwogen.
10. Ten aanzien van verzoeker I blijkt uit de overgelegde stukken het volgende. Aan hem zijn Schengenvisa verstrekt die geldig waren van 21 maart tot en met 5 mei 2011, van 19 september 2013 tot en met 3 november 2013 en van 14 september 2018 tot en met 28 december 2018. Daarbij hebben verzoekers onweersproken gesteld dat verzoeker I altijd binnen de geldigheidsduur van de visa is teruggekeerd. Ook is een werkgeverklaring van 7 februari 2022 overgelegd, waarin staat dat verzoeker voor 60 maanden is gecontracteerd en dat hij onder meer een maandsalaris ontvangt van 70.000.000 Iraanse rial, dat op grond van de huidige koers overeenkomt met een bedrag van € 1571,93.
11. Ten aanzien van verzoekster blijkt uit de overgelegde stukken het volgende. Aan haar zijn Schengenvisa verstrekt die geldig waren van 14 augustus 2008 tot en met 27 november 2008, van 17 juli 2010 tot en met 10 augustus 2010, van 21 maart 2011 tot en met 4 mei 2011, van 21 maart 2013 tot en met 7 juni 2013, van 19 september 2013 tot en met 3 november 2013 en van 14 september 2018 tot en met 28 december 2018. Daarbij hebben verzoekers onweersproken gesteld dat verzoekster altijd binnen de geldigheidsduur van de visa is teruggekeerd. Ook is een verklaring van de bank “Mellat” van 3 maart 2022 overgelegd, waarin staat vermeld dat op verzoeksters rekening een bedrag van € 1.576,63 staat. Verder zijn twee eigendomsbewijzen van twee huizen in Iran op naam van verzoekster overgelegd. Verder neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat weliswaar vaststaat dat verzoeker I en verzoekster in 1998 officieel van elkaar zijn gescheiden, maar dat referente tijdens de zitting onweersproken heeft gesteld dat zij een maand na de scheiding weer feitelijk bij elkaar terug zijn gekomen en tot nu toe nog steeds bij elkaar zijn.
12. Ten aanzien van verzoeker II blijkt uit de overgelegde stukken het volgende. Aan hem zijn Schengenvisa verstrekt die geldig waren van 27 juli 2010 tot en met 20 augustus 2010 en van 25 oktober 2012 tot en met 9 december 2012. Ook is aan hem een visa verstrekt door respectievelijk de Armeense autoriteiten dat geldig was van 10 maart 2014 tot en met 30 maart 2014, door de autoriteiten van de Verenigde Staten dat geldig was van 13 juni 2014 tot en met 11 september 2014 en de Canadese autoriteiten dat is afgegeven op 23 augustus 2016 en geldig was tot 1 juli 2018. Daarbij hebben verzoekers onweersproken gesteld dat verzoeker II altijd binnen de geldigheidsduur van de visa is teruggekeerd. Ook is een verklaring van [naam] Beauty Center van 16 februari 2022 overgelegd, waarin staat dat verzoeker II sinds oktober 2021 als “medical beauty consultant” en “aesthetic specialist physician” een jaarlijks en verlengbaar contract heeft en hij 40% van de winst van het centrum ontvangt. Ook is tijdens de zitting een bankafschrift van “Turkiye Bankasi” van 22 maart 2022 overgelegd, waarin staat vermeld dat op een rekening van verzoeker II een bedrag van 8.290 USD staat [1] .
13. Verder heeft referente voor alle verzoekers afzonderlijk het formulier “bewijs van garantstelling” ingevuld en ondertekend.
14. Een inhoudelijke, op de bezwaren van verzoekers toegespitste, reactie van de minister is uitgebleven. De minister heeft geen verweerschrift ingediend en is ook niet op de zitting verschenen. Dit nalaten, hoewel dit mogelijk te maken heeft met een capaciteitsgebrek aan de zijde van de minister, kan niet in het nadeel van verzoekers worden uitgelegd. Bij deze stand van zaken moet het ervoor worden gehouden dat het bezwaar van verzoekers een redelijke kans van slagen heeft.
15. Mede omdat het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft en verzoekers onweersproken hebben gesteld dat de minister pas na 20 mei 2022, de datum waarop het huwelijk zal plaatsvinden, een beslissing op bezwaar zal nemen, bestaat aanleiding te beslissen, zoals hiervoor onder het kopje “Beslissing” is gedaan.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2022 door mr. S.D.M. Michael, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van P.L.M.M. Mulders.
griffier voorzieningenrechter
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op :

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Een afschrift van dat bankafschrift is aan dit proces-verbaal gehecht.