ECLI:NL:RBDHA:2022:5100

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 mei 2022
Publicatiedatum
30 mei 2022
Zaaknummer
C/09/607152 / HA ZA 21/148
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging derdenbeslag na faillissement en afwijzing vorderingen

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 13 mei 2022, zijn eisers, de zonen en erfgenamen van de heer [naam 2], betrokken bij een geschil over een derdenbeslag dat gelegd was onder [gedaagde], de geregistreerd partner van de heer [naam 1]. De eisers hebben een vordering tot terugbetaling van uitgeleende bedragen van hun overleden vader aan [naam 1], die niet zijn terugbetaald. Na het faillissement van [naam 1] op 16 november 2021, is het derdenbeslag van rechtswege beëindigd op grond van artikel 33 van de Faillissementswet (Fw). Hierdoor verviel ook de grondslag voor de gevorderde gerechtelijke verklaring door de eisers, die eerder was gebaseerd op het derdenbeslag. De rechtbank oordeelde dat de eisers geen ander belang hadden bij hun vorderingen, aangezien het derdenbeslag niet meer bestond. De rechtbank wees de vorderingen van de eisers af, evenals de reconventionele vordering van [gedaagde] tot opheffing van het beslag. De rechtbank veroordeelde de eisers in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde]. De uitspraak werd mondeling gedaan en is vastgelegd in een proces-verbaal.

Uitspraak

proces-verbaal
RECHTBANKDEN HAAG
Team Handel
Zitting hebben:
rechter: mr. R.C. Hartendorp
griffier: mr. P.M. van der Lee
ZITTING ENKELVOUDIGE KAMER
gehouden op vrijdag 13 mei 2022 om 11:00 uur
In de zaak met
zaak/rolnummer C/09/607152 / HA ZA 21/148van:

1.[eiser 1] te [plaats 1],

2. [eiser 2]te [plaats 1],
3. [eiser 3]te [plaats 1],
advocaat: mr. E.C. van der Spek, te Heemstede,
eisers in conventie,
verweerders in het incident en in reconventie,
TEGEN
[gedaagde]te [plaats 2],
advocaat: mr. J.F. Koot, te Drachten,
gedaagde in conventie,
eiseres in het incident en in reconventie.
Eisers worden hierna [eisers] genoemd en gedaagde [gedaagde].
rolverrichtingen/aantekeningen betreffende het verdere verloop van het geding:
- heden genomen de akte houdende productie 6 aan zijde van gedaagde;
- de mondelinge behandeling is gesloten; en
- de rechtbank heeft mondelinge uitspraak gedaan op voet van art. 30p Rv.
PROCES-VERBAAL van de mondelinge behandeling, bevolen bij tussenvonnis van
6 april 2022 op heden. In dit proces-verbaal wordt alleen het mondeling vonnis weergegeven. Van het verhandelde ter zitting is aantekening gehouden en deze aantekeningen zijn in het dossier gevoegd. In beginsel wordt geen proces-verbaal opgemaakt van de mondelinge behandeling, tenzij hier om verzocht wordt en verzoeker een voldoende belang heeft bij het opstellen van een proces-verbaal.
Verschenen zijn:
- namens eisers: dhr. [eiser 1], bijgestaan door de advocaat voornoemd;
- gedaagde, vergezeld door dhr. [naam 1] (echtgenoot) en bijgestaan door de advocaat voornoemd.

1.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 22 januari 2021 met producties;
  • de conclusie van antwoord en eis in reconventie met producties;
  • de conclusie van antwoord in reconventie met producties;
  • het vonnis van 8 april 2022 waarin de mondeling behandeling is bevolen;
  • de akte met één productie aan de zijde van [gedaagde]; en
  • de mondelinge behandeling gehouden op 13 mei 2022.

2.De beoordeling

In conventie en reconventie
Inleiding
2.1
[eisers] zijn de zonen en erfgenamen van de heer [naam 2] (hierna: [naam 2]). [naam 2] is op 12 juli 2019 overleden. [naam 2] heeft bij leven meerdere geldbedragen uitgeleend aan de heer [naam 1] die deze bedragen niet heeft terugbetaald. [eisers] hebben de vordering tot terugbetaling van de uitgeleende geldsom geërfd en hebben deze bedragen in rechte teruggevorderd. [naam 1] is bij vonnis van 9 december 2020 van de rechtbank Den Haag veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 207.829 aan [eisers]
2.2
[gedaagde] is de geregistreerd partner van [naam 1]. [naam 2] heeft een deel van de uitgeleende bedragen, in totaal € 105.000, overgemaakt naar de bankrekening van [gedaagde]. Op 24 november 2020 hebben [eisers] conservatoir derdenbeslag gelegd onder [gedaagde] gelegd (hierna: het derdenbeslag). Op 10 december 2020 heeft [gedaagde] een verklaring op de voet van artikel 475 lid 2 jo 476b Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) afgelegd.
2.3
[eisers] stellen zich op het standpunt dat voormelde verklaring tekort schiet en hebben in deze procedure gevorderd dat [gedaagde] veroordeeld wordt tot het afleggen van een gerechtelijke schriftelijke verklaring op de voet van artikel 476a lid 2 Rv en 476b lid 2 Rv (hierna: de gerechtelijke verklaring). Verder hebben zij gevorderd dat [gedaagde] bankafschriften dan wel andere stukken overlegt waaruit blijkt of er al dan niet een rechtsverhouding bestaat tussen [naam 1] en haarzelf. Indien [gedaagde] geen deugdelijke gerechtelijke verklaring aflegt, dan dient zij op grond van artikel 477a lid 1 Rv veroordeeld te worden tot betaling van een bedrag van € 105.000.
2.4
[gedaagde] heeft verweer gevoerd en in reconventie opheffing van het conservatoir beslag gevorderd.
Gevolgen faillissement van [naam 1] voor onderhavige procedure
2.5
[naam 1] is op 16 november 2021 failliet verklaard. Op grond van artikel 33 van de Faillissementswet (Fw) zijn als gevolg van dit faillissement alle beslagen, en dus ook het derdenbeslag, komen te vervallen. Het faillissementsbeslag is in de plaats hiervan gekomen. De vordering tot afgifte van bankafschriften dan wel andere stukken op grond van artikel 843a Rv respectievelijk 22 Rv en de vordering tot betaling van € 105.000 in het geval [gedaagde] geen deugdelijke gerechtelijke verklaring aflegt, zijn ingesteld in verband met het derdenbeslag. Omdat het derdenbeslag van rechtswege is geëindigd, is tevens de grondslag van de gerechtelijke verklaring en de daarmee samenhangende vorderingen komen te vervallen.
2.6
[eisers] hebben ter zitting aangevoerd dat zij desondanks toch nog een belang hebben bij hun vorderingen, omdat de curator op grond van artikel 29 Fw hun vorderingen mogelijk kan overnemen. De rechtbank is van oordeel dat de curator deze mogelijkheid niet heeft. De curator kan op grond van artikel 29 Fw eventueel een door [naam 1] aanhangig gemaakte procedure overnemen ter voldoening van verbintenissen uit de boedel. In onderhavige zaak is het conservatoir beslag weliswaar gelegd ten behoeve van een vordering van [eisers] op [naam 1], maar de procedure is door [eisers] ingesteld jegens [gedaagde]. Deze vordering heeft dus niet de voldoening van een verbintenis uit de boedel ten doel en valt derhalve niet binnen het bereik van artikel 29 Fw. Verder overweegt de rechtbank dat in het geval de curator meent dat de boedel een vordering op [gedaagde] heeft, hij zelfstandig een procedure kan starten. De curator is daarvoor niet afhankelijk van onderhavige procedure.
2.7
De vorderingen van [eisers] worden bij gebrek aan belang afgewezen.
2.8
Nu het derdenbeslag van rechtswege opgeheven is, heeft ook [gedaagde] geen belang meer bij haar reconventionele vordering. Ook deze vordering wordt afgewezen.
In conventie, in reconventie en in het incident
Proceskosten
2.9
[eisers] worden als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld tot betaling van de proceskosten in conventie aan de zijde van [gedaagde]. De proceskosten in conventie worden begroot op een bedrag van € 5.080,-, bestaande uit een bedrag van € 1.666 aan griffierecht en € 3.404 aan advocaatkosten, gebaseerd op twee punten van het liquidatietarief V á € 1.707.
2.1
[gedaagde] wordt veroordeeld in de kosten aan de zijde van [eisers] in reconventie. De proceskosten in reconventie worden begroot op een bedrag van € 853,50, gebaseerd op een half punt van het liquidatietarief V á € 1.707.
2.11
De incidentele vordering van [gedaagde] tot het stellen van zekerheid voor de proceskosten is bij tussenvonnis van 9 juni 2021 afgewezen. [gedaagde] wordt veroordeeld in de kosten aan de zijde van [eisers] in het incident. De beslissing over de proceskosten is aangehouden tot aan het eindvonnis. De proceskosten in het incident worden begroot op een bedrag van € 853,50, gebaseerd op een half punt van het liquidatietarief V á € 1.707.

3.De beslissing

De rechtbank:
In conventie en reconventie
3.1
wijst het gevorderde af;
3.2
veroordeelt [eisers] in de proceskosten in conventie aan de zijde van [gedaagde] en begroot deze op een bedrag van € 5.080;
3.3
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten in reconventie aan de zijde van [eisers] en begroot deze op een bedrag van € 853,50;
In het incident
3.4
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten in het incident aan de zijde van [eisers] en begroot deze op een bedrag van € 853,50;
In conventie, in reconventie en in het incident
3.5.
verklaart de proceskostenveroordeling onder 3.2, 3.3. en 3.4. uitvoerbaar bij voorraad.
Deze mondelinge uitspraak is gedaan door mr. R.C. Hartendorp en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal dat is verzonden op 27 mei 2022.
WAARVAN PROCES-VERBAAL