ECLI:NL:RBDHA:2022:5095
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag van een Syrische vrouw en haar kinderen, niet-ontvankelijk verklaard wegens verblijf in Duitsland
In deze zaak gaat het om de asielaanvraag van eiseres, een Syrische vrouw, die op 16 juli 2020 een aanvraag heeft ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, mede ten behoeve van haar twee minderjarige kinderen van Libanese nationaliteit. De aanvraag is door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen bij besluit van 24 februari 2021. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting van 11 mei 2022. De gemachtigde van eiseres heeft aangegeven geen contact te hebben kunnen krijgen met haar en verzoekt de rechtbank de zaak op basis van de stukken af te doen.
De rechtbank overweegt dat eiseres met onbekende bestemming is vertrokken en dat niet is gebleken dat zij nog in Nederland verblijft. De gemachtigde heeft geen contact kunnen leggen en de rechtbank concludeert dat eiseres kennelijk geen prijs meer stelt op de door haar aanvankelijk gezochte bescherming in Nederland. De rechtbank stelt vast dat Duitsland de verantwoordelijke lidstaat is voor de behandeling van de asielaanvraag, omdat de overdrachtstermijn is verstreken. Gezien deze omstandigheden oordeelt de rechtbank dat eiseres geen belang heeft bij de beoordeling van het beroep.
Daarom verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. drs. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van mr. I.N. Powell, griffier, en is openbaar uitgesproken op 8 juni 2022. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.