ECLI:NL:RBDHA:2022:5095

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 mei 2022
Publicatiedatum
27 mei 2022
Zaaknummer
NL21.4476
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van een Syrische vrouw en haar kinderen, niet-ontvankelijk verklaard wegens verblijf in Duitsland

In deze zaak gaat het om de asielaanvraag van eiseres, een Syrische vrouw, die op 16 juli 2020 een aanvraag heeft ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, mede ten behoeve van haar twee minderjarige kinderen van Libanese nationaliteit. De aanvraag is door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen bij besluit van 24 februari 2021. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting van 11 mei 2022. De gemachtigde van eiseres heeft aangegeven geen contact te hebben kunnen krijgen met haar en verzoekt de rechtbank de zaak op basis van de stukken af te doen.

De rechtbank overweegt dat eiseres met onbekende bestemming is vertrokken en dat niet is gebleken dat zij nog in Nederland verblijft. De gemachtigde heeft geen contact kunnen leggen en de rechtbank concludeert dat eiseres kennelijk geen prijs meer stelt op de door haar aanvankelijk gezochte bescherming in Nederland. De rechtbank stelt vast dat Duitsland de verantwoordelijke lidstaat is voor de behandeling van de asielaanvraag, omdat de overdrachtstermijn is verstreken. Gezien deze omstandigheden oordeelt de rechtbank dat eiseres geen belang heeft bij de beoordeling van het beroep.

Daarom verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. drs. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van mr. I.N. Powell, griffier, en is openbaar uitgesproken op 8 juni 2022. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.4476

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres,

V-nummer: [V-nummer 1]
mede voor haar twee minderjarige kinderen
[minderjarige 1],
V-nummer: [V-nummer 2]
[minderjarige 2],
V-nummer: [V-nummer 3]
(gemachtigde: mr. A. Khalaf),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. van Lokven).

ProcesverloopBij besluit van 24 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een verblijfsvergunning asiel afgewezen.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 11 mei 2022 op zitting behandeld. Partijen hebben zich afgemeld voor de zitting.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Deze zaak gaat over de asielaanvraag van eiseres, geboren op [geboortedag] 1991 en van Syrische nationaliteit, die zij op 16 juli 2020 mede ten behoeve van haar kinderen, geboren respectievelijk op 21 juli 2015 en 25 juni 2018 en van Libanese nationaliteit, heeft ingediend. Verweerder heeft de asielaanvraag afgewezen als ongegrond. [1]
Wat stellen partijen in beroep?
2. Verweerder heeft op 12 mei 2021 vastgesteld dat eiseres met onbekende bestemming is vertrokken. Verweerder stelt dat eiseres geen procesbelang bij behandeling van het beroep heeft, omdat zij niet langer in Nederland verblijft, maar in Duitsland, en niet is gebleken dat eiseres contact heeft onderhouden met haar gemachtigde.
3. De gemachtigde van eiseres heeft bij brief van 10 mei 2022 aangegeven dat hij sinds de uitnodiging voor deze zitting, meermalen berichten naar het WhatsApp-nummer van eiseres heeft gestuurd, maar geen enkele reactie daarop heeft ontvangen. Het lijkt er volgens hem op dat eiseres haar WhatsApp-nummer niet meer gebruikt, niet van de zitting weet en niet op de zitting zal verschijnen. De gemachtigde van eiseres verschijnt daarom niet op zitting en verzoekt de rechtbank de zaak op basis van de stukken af te doen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. Uit vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter volgt dat indien een vreemdeling met onbekende bestemming vertrekt zonder contact te onderhouden met zijn gemachtigde, wordt geconcludeerd dat hij kennelijk geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming in Nederland. Dit is slechts anders als een vreemdeling laat weten dat hij contact met zijn gemachtigde onderhoudt en dus nog prijs stelt op deze bescherming. Dit impliceert dat de gemachtigde weet dat een vreemdeling nog in Nederland verblijft, waar hij verblijft en met de vreemdeling contact heeft over de verdere voortgang van de procedure en de keuzes die in dit kader moeten worden gemaakt. [2]
5. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat Duitsland de verantwoordelijke lidstaat voor de behandeling van de asielaanvraag van eiseres is geworden omdat de overdrachtstermijn is verstreken. Eiseres is niet op de zitting verschenen en haar gemachtigde heeft verklaard dat hij geen contact met eiseres heeft. Eiseres heeft ook aan de rechtbank niet laten weten of eiseres ten tijde van de zitting in Nederland verblijft en prijs stelt op de behandeling van haar beroep.
6. Nu niet bekend is of eiseres in Nederland verblijft en voldoende aannemelijk is gemaakt dat Duitsland de asielaanvraag van eiseres inhoudelijk zal behandelen, is de rechtbank, in navolging van de voornoemde vaste rechtspraak, van oordeel dat eiseres geen belang bij de beoordeling van het beroep heeft.
Conclusie
7. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van
mr. I.N. Powell, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 september 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:2090).