ECLI:NL:RBDHA:2022:5094
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag wegens vertrek met onbekende bestemming
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 mei 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser, een Iraanse nationaliteit geboren in 1984. Eiser had op 16 februari 2020 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid bij besluit van 14 december 2020 was afgewezen. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar de gemachtigde van eiser heeft op 3 mei 2022 aangegeven het contact met eiser te hebben verloren en niet op de zitting te zullen verschijnen.
De rechtbank heeft op 11 mei 2022 de zaak behandeld, maar beide partijen hebben zich afgemeld. De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris heeft gesteld dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken en dat er geen bewijs is dat eiser zich opnieuw heeft gemeld bij de relevante instanties. Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat eiser geen procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep.
De rechtbank verwijst naar vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter, waarin wordt gesteld dat als een vreemdeling met onbekende bestemming vertrekt zonder contact te onderhouden met zijn gemachtigde, dit impliceert dat hij geen prijs meer stelt op de bescherming die hij aanvankelijk zocht. Aangezien de gemachtigde van eiser niet heeft betwist dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken en er geen contact is, concludeert de rechtbank dat eiser geen belang heeft bij de beoordeling van het beroep.
Daarom verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. drs. D. Biever, rechter, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.