In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 25 mei 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. B.A.A. Adonai-Ohachu, had beroep ingesteld tegen besluiten van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die zijn verblijfsvergunning had ingetrokken en zijn aanvraag om verlenging van de verblijfsvergunning had afgewezen. De verzoeker had eerder bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar deze bezwaren waren niet-ontvankelijk verklaard. Na een ingebrekestelling en een aantal bestreden besluiten, heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank heeft het beroep van verzoeker gegrond verklaard, wat betekent dat er geen lopende bezwaar- of beroepsprocedures meer waren. Hierdoor werd het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard. De voorzieningenrechter heeft tevens verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, vastgesteld op € 759,-, op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.