ECLI:NL:RBDHA:2022:5093

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 mei 2022
Publicatiedatum
27 mei 2022
Zaaknummer
AWB 21/4457
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak met betrekking tot verblijfsvergunning en terugkeerbesluit

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 25 mei 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. B.A.A. Adonai-Ohachu, had beroep ingesteld tegen besluiten van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die zijn verblijfsvergunning had ingetrokken en zijn aanvraag om verlenging van de verblijfsvergunning had afgewezen. De verzoeker had eerder bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar deze bezwaren waren niet-ontvankelijk verklaard. Na een ingebrekestelling en een aantal bestreden besluiten, heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank heeft het beroep van verzoeker gegrond verklaard, wat betekent dat er geen lopende bezwaar- of beroepsprocedures meer waren. Hierdoor werd het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard. De voorzieningenrechter heeft tevens verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, vastgesteld op € 759,-, op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/4457

uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 mei 2022 in de zaak tussen

[verzoeker] , verzoeker

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. B.A.A. Adonai-Ohachu),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 12 april 2019 (het primaire besluit 1) heeft verweerder de verblijfsvergunning van verzoeker ingetrokken. Dit besluit is tevens een terugkeerbesluit.
Bij besluit van 24 januari 2020 (het primaire besluit 2) heeft verweerder de aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur van verzoeker verblijfsvergunning afgewezen.
Bij besluit van 24 januari 2020 heeft verweerder het bezwaar tegen het primaire besluit 1 niet-ontvankelijk verklaard.
Bij besluit van 16 juli 2020 heeft verweerder het bezwaar tegen het primaire besluit 2 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Bij brief van 30 december 2020 zijn de beschikkingen van 24 januari 2020 en 16 juli 2020 ingetrokken.
Verzoeker heeft op 23 april 2021 een ingebrekestelling bij verweerder ingediend.
Bij afzonderlijke besluiten van 2 juli 2021 (de bestreden besluiten 1 en 2) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker tegen de primaire besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard.
Bij besluit van 6 juli 2021 (het bestreden besluit 3) heeft verweerder aan verzoeker een bestuurlijke dwangsom van € 1442,- euro toegekend omdat er in de bestuurlijke fase niet tijdig op het bezwaar is beslist.
Verzoeker heeft tegen de bestreden besluiten afzonderlijk beroep ingesteld. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Awb [1] uitspraak zonder zitting.
2. Op grond van artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3. Bij uitspraak van vandaag [2] heeft de rechtbank het hiervoor genoemde door verzoeker ingestelde beroep gegrond verklaard. De voorzieningenrechter stelt dan ook vast dat er geen bezwaar- dan wel beroepsprocedure meer loopt, zodat het verzoek niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
4. Nu de rechtbank het beroep van verzoeker gegrond heeft verklaard, ziet de voorzieningenrechter aanleiding verweerder te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 759,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. C.M. van den Berg, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.Zaaknummers AWB 21/4456 en AWB 21/4458 .