ECLI:NL:RBDHA:2022:5092

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 mei 2022
Publicatiedatum
27 mei 2022
Zaaknummer
AWB 21/3448
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak met verzoek om verblijfsdocument en inreisverbod

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 25 mei 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. B. Manawi, had beroep ingesteld tegen besluiten van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die haar aanvraag voor een verblijfsdocument EU/EER had afgewezen en haar een inreisverbod had willen opleggen. De rechtbank heeft de bestreden besluiten van de staatssecretaris beoordeeld en vastgesteld dat het bezwaar van verzoekster tegen de afwijzing van haar aanvraag niet-ontvankelijk was verklaard. Tevens was het inreisverbod niet opgelegd, maar was er wel een terugkeerbesluit aan verzoekster gegeven.

De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechter heeft geoordeeld dat er geen lopende bezwaar- of beroepsprocedure meer was, waardoor het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk werd verklaard. Desondanks heeft de rechtbank het beroep van verzoekster deels gegrond verklaard, wat aanleiding gaf om de staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten van verzoekster. De kosten zijn vastgesteld op € 759,- voor de rechtsbijstand verleend door een derde.

De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open. De zaak is geregistreerd onder de nummers AWB 21/3448, 21/3447 en AWB 21/4234.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/3448

uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 mei 2022 in de zaak tussen

[verzoekster] , verzoekster

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. B. Manawi),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 12 maart 2021 (het primaire besluit 1) heeft verweerder de aanvraag voor een verblijfsdocument EU/EER afgewezen. Bij afzonderlijk besluit van diezelfde datum (het primaire besluit 2) heeft verweerder aan verzoekster het voornemen kenbaar gemaakt aan haar een inreisverbod op te leggen.
Bij besluit van 8 juni 2021 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van verzoekster tegen het primaire besluit 1 niet-ontvankelijk verklaard.
Bij besluit van 18 juni 2021 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder op het bezwaar van verzoekster tegen het primaire besluit 2 gereageerd en afgezien van het inreisverbod. Wel is aan verzoekster een terugkeerbesluit opgelegd.
Verzoekster heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1.
De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Awb [1] uitspraak zonder zitting.
2. Op grond van artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3. Bij uitspraak van vandaag [2] heeft de rechtbank het hiervoor genoemde door verzoekster ingestelde beroep deels gegrond en deels ongegrond verklaard. De voorzieningenrechter stelt dan ook vast dat er geen bezwaar- dan wel beroepsprocedure meer loopt, zodat het verzoek niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
4. Nu de rechtbank het beroep van verzoekster deels gegrond heeft verklaard, ziet de voorzieningenrechter aanleiding verweerder te veroordelen in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 759,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. C.M. van den Berg, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.Zaaknummers 21/3447 en AWB 21/4234.