ECLI:NL:RBDHA:2022:5090

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 mei 2022
Publicatiedatum
27 mei 2022
Zaaknummer
AWB 21/3447 en AWB 21/4234
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar inzake verblijfsdocument en inreisverbod

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 mei 2022 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres tegen besluiten van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, een Russische nationaliteit houdende vrouw, had een aanvraag voor een verblijfsdocument EU/EER ingediend, welke door de staatssecretaris op 12 maart 2021 werd afgewezen. Tevens werd haar een inreisverbod in het vooruitzicht gesteld. Eiseres heeft bezwaar aangetekend tegen deze besluiten, maar het bezwaar werd door de staatssecretaris niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiseres niet binnen de gestelde termijn de gronden van bezwaar had ingediend. Eiseres stelde echter dat zij nooit een herstelverzuimbrief had ontvangen.

De rechtbank heeft het beroep op 9 mei 2022 behandeld, waarbij eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde. De staatssecretaris was niet verschenen. De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris niet aannemelijk had gemaakt dat de herstelverzuimbrief naar eiseres was verzonden. De rechtbank oordeelde dat de niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaar onterecht was, omdat eiseres niet in de gelegenheid was gesteld om haar bezwaar te onderbouwen. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit 1 en verklaarde het beroep gegrond, terwijl het beroep tegen het tweede bestreden besluit ongegrond werd verklaard. Eiseres had ook een terugkeerbesluit gekregen, maar de rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris in dit geval geen bijzondere omstandigheden had hoeven zien om van het terugkeerbesluit af te wijken.

De rechtbank veroordeelde de staatssecretaris in de proceskosten van eiseres, die op € 1.518,- werden vastgesteld. De uitspraak werd openbaar gedaan en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 21/3447 en AWB 21/4234

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 mei 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. B. Manawi),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 12 maart 2021 (het primaire besluit 1) heeft verweerder de aanvraag voor een verblijfsdocument EU/EER afgewezen. Bij afzonderlijk besluit van diezelfde datum (het primaire besluit 2) heeft verweerder aan eiseres het voornemen kenbaar gemaakt aan haar een inreisverbod op te leggen.
Bij besluit van 8 juni 2021 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit 1 niet-ontvankelijk verklaard.
Bij besluit van 18 juni 2021 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder op het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit 2 gereageerd en afgezien van het inreisverbod. Wel is aan eiseres een terugkeerbesluit opgelegd.
Eiseres heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 9 mei 2022 op zitting behandeld. Eiseres is op zitting verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is, met voorafgaande mededeling, niet verschenen op zitting.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseres is geboren op [geboortedag] 1978 en heeft de Russische nationaliteit. Eiseres beoogt verblijf bij haar in Nederland wonende vriend van Griekse nationaliteit (referent).
2. Verweerder heeft de aanvraag bij het primaire besluit afgewezen, omdat niet is aangetoond dat eiseres en referent een duurzame relatie hebben. Tevens is aan eiseres het voornemen kenbaar gemaakt om een inreisverbod aan haar op te leggen.
2.1.
Bij het bestreden besluit 1 heeft verweerder het bezwaar gericht tegen de afwijzing van de aanvraag niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiseres ondanks toezending van een herstelverzuimbrief niet binnen de gestelde termijn de gronden van bezwaar heeft ingediend. Bij het bestreden besluit 2 heeft verweerder besloten aan eiseres geen inreisverbod op te leggen, omdat is gebleken dat eiseres in het bezit is van een verblijfsvergunning voor Estland, geldig tot 31 oktober 2021. Wel is eiseres aangezegd om Nederland te verlaten.
Wat vindt eiseres in beroep?
3. Eiseres kan zich niet verenigen met de bestreden besluiten en voert hiertoe het volgende aan. Haar bezwaar gericht tegen de afwijzing van de aanvraag is ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard nu zij niet in de gelegenheid is gesteld de gronden van bezwaar in te dienen. Zij heeft immers nooit een herstelverzuimbrief ontvangen. Tegen het bestreden besluit 2 voert eiseres aan dat er geen rechtsgrond was voor oplegging van het terugkeerbesluit. Deze rechtsgrond is in strijd met artikel 12 van de Terugkeerrichtlijn ook niet opgenomen in het bestreden besluit. Bovendien heeft zij een procedure lopen voor verblijf bij haar partner en is er een objectieve belemmering om Nederland te verlaten in verband met haar medische situatie.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Zaak AWB 21/3447
4. De rechtbank overweegt dat verweerder een bezwaar niet-ontvankelijk kan verklaren als de gronden van het bezwaar ontbreken, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn. [1] Eiseres heeft op 8 april 2021 een pro-forma bezwaarschrift ingediend. Op de herstelverzuimbrief van 13 april 2021 staat niet dat deze aangetekend is verzonden.
4.1.
Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling [2] volgt dat, in het geval van niet aangetekende verzending van een brief, het bestuursorgaan aannemelijk dient te maken dat het stuk is verzonden. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, rechtvaardigt het vermoeden van ontvangst van de brief op dat adres. Indien het bestuursorgaan de verzending naar het juiste adres aannemelijk heeft gemaakt, ligt het vervolgens op de weg van de geadresseerde om het vermoeden van ontvangst te ontzenuwen. Hiertoe dient de geadresseerde feiten te stellen op grond waarvan de ontvangst redelijkerwijs kan worden betwijfeld.
4.2.
De rechtbank is, anders dan verweerder, van oordeel dat niet aannemelijk is gemaakt dat de herstelverzuimbrief naar eiseres is verzonden. De enkele stelling van verweerder dat uit het systeem blijkt dat het stuk naar het adres van de geadresseerde is verzonden acht de rechtbank hiervoor onvoldoende. Verweerder heeft dit niet met een uitdraai van de postverzend-administratie of op andere wijze aannemelijk gemaakt. Dit betekent dat verweerder het bezwaar ten onrechte niet ontvankelijk heeft verklaard.
4.3.
Uit het voorgaande volgt dan ook dat het bestreden besluit 1 niet zorgvuldig is voorbereid en niet deugdelijk is gemotiveerd. Het beroep is gelet hierop gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb. De rechtbank ziet geen aanleiding zelf in de zaak te voorzien. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
Zaak AWB 21/4234
5. De rechtbank stelt vast dat het besluit van 19 mei 2020 waarin de verblijfsvergunning van eiseres is ingetrokken, ook een terugkeerbesluit bevat. Dit terugkeerbesluit is bij het besluit van 16 december 2020 gehandhaafd. Daarmee is in de meeromvattende beschikking van 19 mei 2020 de door de Terugkeerrichtlijn vereiste administratieve vaststelling vervat dat het verblijf van de derdelander onrechtmatig is of wordt en dat er een terugkeerverplichting is. Eiseres heeft nooit aan deze terugkeerverplichting voldaan. Verweerder heeft daarom in het voornemen van 12 maart 2021 terecht vastgesteld dat het terugkeerbesluit nog steeds geldt. Dat verweerder in eerste instantie voornemens was een inreisverbod op te leggen, maar hier bij het bestreden besluit vanaf heeft gezien, maakt niet dat de rechtsgrond voor het terugkeerbesluit hiermee ook wegvalt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in hetgeen eiseres verder heeft aangevoerd geen bijzondere omstandigheden hoeven zien op grond waarvan verweerder van het opleggen van een terugkeerbesluit had moeten afzien.
Wat is de conclusie?
6. Het beroep gericht tegen het bestreden besluit 1 is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit 1. Het beroep tegen het bestreden besluit 2 is ongegrond.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank verklaart:
  • het beroep tegen het bestreden besluit 1 gegrond;
  • het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,-
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, rechter, in aanwezigheid van mr. C.M. van den Berg, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, en artikel 6:6, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 23 oktober 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1630.