In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 mei 2022 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres tegen besluiten van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, een Russische nationaliteit houdende vrouw, had een aanvraag voor een verblijfsdocument EU/EER ingediend, welke door de staatssecretaris op 12 maart 2021 werd afgewezen. Tevens werd haar een inreisverbod in het vooruitzicht gesteld. Eiseres heeft bezwaar aangetekend tegen deze besluiten, maar het bezwaar werd door de staatssecretaris niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiseres niet binnen de gestelde termijn de gronden van bezwaar had ingediend. Eiseres stelde echter dat zij nooit een herstelverzuimbrief had ontvangen.
De rechtbank heeft het beroep op 9 mei 2022 behandeld, waarbij eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde. De staatssecretaris was niet verschenen. De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris niet aannemelijk had gemaakt dat de herstelverzuimbrief naar eiseres was verzonden. De rechtbank oordeelde dat de niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaar onterecht was, omdat eiseres niet in de gelegenheid was gesteld om haar bezwaar te onderbouwen. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit 1 en verklaarde het beroep gegrond, terwijl het beroep tegen het tweede bestreden besluit ongegrond werd verklaard. Eiseres had ook een terugkeerbesluit gekregen, maar de rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris in dit geval geen bijzondere omstandigheden had hoeven zien om van het terugkeerbesluit af te wijken.
De rechtbank veroordeelde de staatssecretaris in de proceskosten van eiseres, die op € 1.518,- werden vastgesteld. De uitspraak werd openbaar gedaan en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen.