ECLI:NL:RBDHA:2022:5087

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 mei 2022
Publicatiedatum
27 mei 2022
Zaaknummer
NL22.8137
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring op grond van detentieongeschiktheid en verblijfsrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 mei 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, die de Portugese nationaliteit bezit, had beroep ingesteld tegen het besluit van 6 mei 2022, waarin hem de maatregel van bewaring werd opgelegd op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser stelde dat hij detentieongeschikt was vanwege psychische problemen en dat hij niet in staat was om de inbewaringstelling op verantwoorde wijze te ondergaan. Tijdens de zitting op 18 mei 2022, waar eiser via videoverbinding aan deelnam, verstoorde hij de orde door hard te schreeuwen, waardoor het horen na enkele minuten werd gestaakt.

De rechtbank heeft overwogen dat eiser niet met documenten heeft aangetoond dat hij detentieongeschikt is. Wel erkende de rechtbank dat eiser een kwetsbare vreemdeling is en dat dit gegeven bij de maatregel van bewaring moest worden betrokken. De rechtbank concludeerde dat verweerder voldoende rekening had gehouden met de psychische gesteldheid van eiser en dat de medische zorg in het detentiecentrum toereikend was. Eiser had niet bestreden dat hij eerder aan het toezicht op vreemdelingen had onttrokken en dat hij niet voldeed aan zijn vertrekplicht. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was en dat er geen aanleiding was om te volstaan met een lichter middel.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.8137

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam] , eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. R. Deniz),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. L. Verhaegh).

Procesverloop

Bij besluit van 6 mei 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Op 17 mei 2022 heeft eiser schriftelijk aanvullende gronden van beroep ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 18 mei 2022 op zitting behandeld in Breda. Eiser heeft via een videoverbinding aan de zitting deelgenomen, bijgestaan door zijn gemachtigde, aanwezig in de zittingszaal. Als tolk is verschenen E.O. Tackey. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geboortedatum] en de Portugese nationaliteit te bezitten.
2. De rechtbank stelt allereerst vast dat eiser gehoor heeft gegeven aan de oproeping van de rechtbank om in persoon te verschijnen in de telehoorruimte van het detentiecentrum in Rotterdam. De rechtbank is vervolgens aangevangen met het horen van eiser. Omdat eiser voortdurend hard schreeuwde en verbaal te keer ging, verstoorde hij de orde van de zitting in hoge mate. Daarop heeft de rechtbank - na afstemming en overleg met de advocaat - het horen van eiser na enkele minuten gestaakt. Zijn advocaat heeft namens hem verder het woord gevoerd.
Detentieongeschiktheid
3. Eiser voert aan dat hij vanwege zijn psychische problemen detentieongeschikt is en niet in staat is om de inbewaringstelling op verantwoorde wijze te ondergaan. Eiser wijst in dit verband op de uitspraak van de Afdeling [1] van 11 april 2019. [2] Eiser stelt dat alles in het proces-verbaal van gehoor erop duidt dat hij op dat moment niet aanspreekbaar was. Eiser was niet in staat om te worden gehoord. Er is dan ook geen sprake van zorgvuldige besluitvorming.
4. De rechtbank stelt vast dat uit de maatregel van bewaring het volgende blijkt. Eiser heeft voorafgaand aan de inbewaringstelling verbleven in een GGZ-instelling in [Plaats 1] . Op 14 april 2022 kwam bij de AVIM [3] informatie binnen dat eiser overgeplaatst zou worden naar GGZ locatie [Naam 2] in [Plaats 2] . Hierop hebben ketenpartners, waaronder de politie en het veiligheidshuis [Plaats 2] , onderling contact gehad. Afgesproken is dat getracht zal worden om eiser na zijn GGZ-behandeling ter inbewaringstelling staande te houden [4] en uit te zetten naar zijn land van herkomst Portugal. Op 4 mei 2022 is er weer contact geweest met de regisseur van deze casus en de politie. Eiser zat op dat moment met een zorgmachtiging bij GGZ locatie [Naam 2] . Omdat het psychiatrische toestandsbeeld van eiser door de GGZ als stabiel werd ingeschat zou hij op vrijdag 6 mei 2022 om 11.00 uur met ontslag moeten. Hierop is onderling afgesproken dat AVIM na zijn ontslag eiser staande zou houden. Om deze staandehouding zo rustig mogelijk te laten verlopen is afgesproken dat de AVIM in burger op afspraak naar GGZ [Naam 2] zou komen, zodat de overdracht en staandehouding in een spreekkamer op de afdeling kon plaatsvinden. Op 6 mei 2022 is eiser staandegehouden.
5. Uit de door eiser aangehaalde Afdelingsuitspraak volgt dat het aan de vreemdeling is om aan te tonen dat hij detentieongeschikt is, en niet aan verweerder om het tegendeel te bewijzen. Van detentieongeschiktheid is sprake indien vaststaat dat de in detentie beschikbare medische zorg in het geval van de vreemdeling niet toereikend is. Ook kan sprake zijn van detentieongeschiktheid indien is aangetoond dat de vreemdeling niet in staat is de inbewaringstelling op verantwoorde wijze te ondergaan of wanneer zijn psychische omstandigheden in detentie door gebrek aan medische zorg zullen verslechteren.
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet met documenten aangetoond dat van (één van) die omstandigheden in zijn geval sprake is. Dit laat onverlet dat sprake is van een kwetsbare vreemdeling en dat dit gegeven bij de maatregel van bewaring moest worden betrokken. De rechtbank is van oordeel dat verweerder dit ook heeft gedaan. Uit de toelichting op deze maatregel blijkt immers dat verweerder voorafgaand aan de inbewaringstelling overleg heeft gehad met ketenpartners over de psychische gesteldheid van eiser. In de maatregel van bewaring is verder aandacht besteed aan medische aandachtspunten. Verweerder heeft onder andere overwogen dat het ontslag van eiser uit de GGZ-instelling een gevolg was van zijn stabiele gezondheidssituatie en dat de GGZ geen belemmeringen voor eventuele inbewaringstelling en gedwongen terugkeer ziet. Per e-mail heeft de GGZ de AVIM ook nog geïnformeerd over afspraken betreffende de uitzetting van eiser. Verder blijkt uit de maatregel ook dat arrestantenzorg is gevraagd om een arts in te schakelen voor eiser en heeft de gemachtigde van verweerder ter zitting verklaard dat eiser in het detentiecentrum is gezien door een arts, ook omdat hij medicijnen heeft meegekregen van de GGZ en de arrestantenzorg te kennen heeft gegeven dat eiser zijn medicatie weigert.
7. Verweerder heeft daarnaast ter zitting toegelicht dat eiser in verband met zijn psychische gesteldheid op de dag van zijn staandehouding is overgebracht naar het huis van bewaring, dat hij is gezien door een arts en dat hij op een zorgafdeling verblijft. De rechtbank volgt verweerder in zijn ter zitting ingenomen standpunt dat het feit eiser tijdens het gehoor vreemde antwoorden geeft, niet maakt dat eiser detentieongeschikt is. Ook blijkt hieruit niet dat sprake is van onzorgvuldige besluitvorming. Verweerder heeft immers alle (medische) omstandigheden meegewogen.
Maatregel van bewaring
8. In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vb, [5] als zware gronden vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
9. Over de aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggende zware gronden voert eiser het volgende aan. Ten aanzien van grond 3b werpt eiser de vraag op of in dit geval gesproken kan worden van het onttrekken aan het toezicht, gezien eisers psychische gesteldheid. Ten aanzien van grond 3c stelt eiser dat hier de vraag moet worden gesteld of eiser überhaupt wist dat hij een dergelijke aanzegging heeft gehad. Het feit dat geen rechtsmiddelen zijn aangewend, lijkt een indicatie te zijn dat eiser niet aanspreekbaar is of niet in staat is om te begrijpen in wat voor een situatie hij zich bevindt.
10. De rechtbank stelt vast dat de zware gronden 3b en 3c feitelijk juist zijn en dat eiser de feitelijke juistheid ook niet heeft bestreden. De vragen die eiser heeft opgeworpen kunnen niet worden gezien als een gemotiveerde betwisting van de aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegde zware gronden. Dit laat namelijk onverlet dat de gronden feitelijk juist zijn. Deze twee gronden kunnen de maatregel van bewaring al dragen en staven ook dat een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht op vreemdelingen zal onttrekken. Ook de lichte grond dat eiser onvoldoende middelen van bestaan heeft acht de rechtbank feitelijk juist en is verder onvoldoende gemotiveerd weersproken.
Lichter middel
11. Verweerder had aanleiding om eiser in bewaring te stellen omdat vaststaat dat hij zich eerder aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken en omdat hij niet heeft voldaan aan zijn vertrekplicht. Daarnaast is verweerder gemotiveerd ingegaan op de medische omstandigheden van eiser. Eiser heeft niet bestreden dat toereikende medische zorg aanwezig is in het detentiecentrum. Ook is niet in geschil dat het vanwege de psychische gesteldheid van eiser geen optie is om de bewaring zomaar op te heffen met als gevolg dat eiser op straat belandt. Daarnaast is niet door eiser geconcretiseerd of eisers familie hem kan opvangen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende gemotiveerd waarom niet is volstaan met een lichter middel.
Verblijfsrecht
12. Eiser voert verder aan dat op zijn minst onderzocht had moeten worden of hij een verblijfsrecht ontleent aan het EU-recht dan wel aan artikel 8 van het EVRM. [6] De rechtbank interpreteert deze grond aldus dat hiermee de grondslag van de inbewaringstelling ter discussie wordt gesteld. Omdat artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw is toegepast, is het uitgangspunt dat het verblijf van eiser niet rechtmatig is. In de toelichting op zware grond 3c in het bestreden besluit heeft verweerder uitvoerig beargumenteerd dat eiser geen rechtmatig verblijf meer heeft. Daar heeft eiser niets concreets tegen ingebracht. De stelling in beroep (zie overweging 9) dat het de vraag is of eiser wel wist in welke situatie hij zich bevond, is te weinig concreet om de conclusie, dat eiser geen rechtmatig verblijf meer heeft, te weerleggen. In dit licht gezien kan de beroepsgrond dat verweerder nader onderzoek naar het verblijfsrecht had moeten verrichten, geen doel treffen.
Conclusie
13. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep ongegrond;
 wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
2.Met als ECLI-nummer: ECLI:NL:RVS:2019:1162.
3.De Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel.
4.Op grond van de Vreemdelingenwet 2000.
5.Vreemdelingenbesluit 2000.
6.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.