In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 mei 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, die de Portugese nationaliteit bezit, had beroep ingesteld tegen het besluit van 6 mei 2022, waarin hem de maatregel van bewaring werd opgelegd op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser stelde dat hij detentieongeschikt was vanwege psychische problemen en dat hij niet in staat was om de inbewaringstelling op verantwoorde wijze te ondergaan. Tijdens de zitting op 18 mei 2022, waar eiser via videoverbinding aan deelnam, verstoorde hij de orde door hard te schreeuwen, waardoor het horen na enkele minuten werd gestaakt.
De rechtbank heeft overwogen dat eiser niet met documenten heeft aangetoond dat hij detentieongeschikt is. Wel erkende de rechtbank dat eiser een kwetsbare vreemdeling is en dat dit gegeven bij de maatregel van bewaring moest worden betrokken. De rechtbank concludeerde dat verweerder voldoende rekening had gehouden met de psychische gesteldheid van eiser en dat de medische zorg in het detentiecentrum toereikend was. Eiser had niet bestreden dat hij eerder aan het toezicht op vreemdelingen had onttrokken en dat hij niet voldeed aan zijn vertrekplicht. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was en dat er geen aanleiding was om te volstaan met een lichter middel.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.