In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 mei 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de weigering van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om aan eiser een visum voor kort verblijf te verlenen. Eiser had op 1 juni 2020 beroep ingesteld tegen het besluit van 8 mei 2020, waarin het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond was verklaard. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser het griffierecht van € 178,- niet tijdig heeft betaald, ondanks herhaalde aanmaningen en de mogelijkheid om een beroep op betalingsonmacht te doen. Eiser heeft pas op 22 november 2021 een beroep op betalingsonmacht gedaan, maar heeft deze niet onderbouwd. Hierdoor heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om eiser vrij te stellen van de verplichting tot betaling van het griffierecht.
Gelet op het bovenstaande heeft de rechtbank het beroep van eiser kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om verzet aan te tekenen binnen zes weken na verzending van de uitspraak.