ECLI:NL:RBDHA:2022:5083

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 mei 2022
Publicatiedatum
27 mei 2022
Zaaknummer
AWB 20/4740
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep wegens niet-betaling griffierecht in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 mei 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de weigering van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om aan eiser een visum voor kort verblijf te verlenen. Eiser had op 1 juni 2020 beroep ingesteld tegen het besluit van 8 mei 2020, waarin het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond was verklaard. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser het griffierecht van € 178,- niet tijdig heeft betaald, ondanks herhaalde aanmaningen en de mogelijkheid om een beroep op betalingsonmacht te doen. Eiser heeft pas op 22 november 2021 een beroep op betalingsonmacht gedaan, maar heeft deze niet onderbouwd. Hierdoor heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om eiser vrij te stellen van de verplichting tot betaling van het griffierecht.

Gelet op het bovenstaande heeft de rechtbank het beroep van eiser kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om verzet aan te tekenen binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 20/4740

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

v-nummer: [Nummer].
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Procesverloop

Verweerder heeft bij besluit van 8 mei 2020 het bezwaar van eiser tegen de weigering om aan hem een visum voor kort verblijf te verlenen, kennelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld op 1 juni 2020.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:41, eerste lid, van de Awb wordt van de indiener van een beroepschrift griffierecht geheven. Voor eiser is het griffierecht vastgesteld op € 178,-.
2. Bij brief van 22 juni 2021 is eiser in de gelegenheid gesteld het griffierecht binnen vier weken te betalen, dan wel binnen die termijn een onderbouwd beroep op betalingsonmacht te doen. Daarbij is hij tevens gewezen op de mogelijkheid dat zijn beroep anders niet-ontvankelijk verklaard kan worden. Omdat eiser het griffierecht niet binnen voornoemde termijn heeft betaald, is op 21 juli 2021 een herinnering per aangetekende brief aan hem verstuurd. Eiser is daarbij opnieuw in de gelegenheid gesteld om het griffierecht binnen vier weken te betalen, dan wel binnen die termijn een onderbouwd beroep op betalingsonmacht te doen. Eiser is nogmaals gewezen op de mogelijkheid dat zijn beroep anders niet-ontvankelijk verklaard kan worden.
3. Tot op heden heeft de rechtbank van eiser geen betaling van het griffierecht ontvangen. Eerst bij ingekomen brief van 22 november 2021 heeft eiser een beroep gedaan op betalingsonmacht, zonder die betalingsonmacht ook aan te tonen. Er is daarom geen reden om eiser alsnog vrij te stellen van het vereiste van het betalen van griffierecht.
4. Het beroep is kennelijk niet-ontvankelijk.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, op 19 mei 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan
binnenzes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.