ECLI:NL:RBDHA:2022:5082

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 mei 2022
Publicatiedatum
27 mei 2022
Zaaknummer
09-134619-21 en 09-318926-21
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gekwalificeerde doodslag, onttrekking aan de nasporing van een lijk en ontuchtige handelingen met fatale afloop

Op 31 mei 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van gekwalificeerde doodslag, onttrekking aan de nasporing van een lijk en ontuchtige handelingen. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 23 mei 2021, waarbij de verdachte het slachtoffer, een vrouw, in de bosschages heeft aangevallen. De verdachte heeft haar met een mes in de hals gestoken, waarna hij haar lichaam heeft verbrand met benzine. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld met het oogmerk om de ontuchtige handelingen te plegen en om het feit te verhullen door het lichaam in brand te steken. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien jaren en de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging opgelegd. De vorderingen van de broers van het slachtoffer met betrekking tot affectieschade zijn toegewezen, waarbij elk van hen een schadevergoeding van € 17.500,-- heeft gekregen. De rechtbank heeft in haar overwegingen de ernst van de feiten, de impact op de nabestaanden en de psychische toestand van de verdachte meegewogen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/134619-21; 09/318926-21 (gev)
Datum uitspraak: 31 mei 2022
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1979,
op dit moment gedetineerd in [instelling] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 16 augustus 2021, 3 november 2021, 18 januari 2022, 29 maart 2022 (telkens pro forma), 10 mei 2022 (inhoudelijke behandeling) en 17 mei 2022 (sluiting van het onderzoek).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.C. Stolk en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. D.M.P. van Eijsden naar voren is gebracht.
Ter terechtzitting van 10 mei 2022 hebben [naam 1] , [naam 2] , [benadeelde 2] en [naam 3] gebruik gemaakt van hun spreekrecht. [benadeelde 1] en [benadeelde 2] hebben zich als benadeelde partij gevoegd. Namens hen heeft mr. R.E.H. Jager de vorderingen toegelicht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting van 10 mei 2022 – ten laste gelegd dat:
Dagvaarding I met parketnummer 09/134619-21 (hierna: dagvaarding I)1.
hij op of omstreeks 23 mei 2021 te ’s-Gravenhage een persoon genaamd [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door opzettelijk met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, althans éénmaal, te steken in de hals(streek) en/of het hoofd en/of het (boven)lichaam van die zich in zijn, verdachte's, (onmiddellijke) nabijheid bevindende [slachtoffer] ,
welke doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten feitelijke aanranding, door (onverhoeds) handelend die [slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het wrijven en/of aanraken van het lichaam en/of de borsten en/of het onderlichaam en/of de vagina van die [slachtoffer] en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan andere deelnemers aan dat feit straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 mei 2021 te 's-Gravenhage een persoon genaamd [slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door opzettelijk met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, althans éénmaal, te steken in de hals(streek) en/of het hoofd en/of het (boven)lichaam van die zich in zijn, verdachte's, (onmiddellijke) nabijheid bevindende [slachtoffer] ;
2.
hij op of omstreeks 23 mei 2021 te ‘s-Gravenhage opzettelijk een lijk (te weten van [slachtoffer] ) heeft verbrand en/of vernietigd met het oogmerk om het feit en/of de oorzaak van het overlijden te verhelen, immers heeft hij, verdachte, dat lijk overgoten met een brandbare vloeistof en vervolgens die vloeistof in brand gestoken;
Dagvaarding II met parketnummer 09/318926-21 (hierna: dagvaarding II)hij op of omstreeks 23 mei 2021 te 's-Gravenhage, een persoon genaamd [slachtoffer] door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten door onverhoeds te handelen die [slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het wrijven en/of aanraken van het lichaam en/of de borsten en/of het onderlichaam en/of de vagina van die [slachtoffer] .

3.De bewijsbeslissing

3.1
Inleiding [1]
In de nacht van 22 op 23 mei 2021 is het levenloze lichaam van [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) brandend aangetroffen in de bosschages aan [locatie 1] te Den Haag. [2] Rondom de plaats delict zijn verschillende goederen aangetroffen, zoals een mes en de fiets van [slachtoffer] met in het fietskrat een plastic tas. De verdachte is – na spoedonderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) – al in de avond van 23 mei 2021 in beeld gekomen, omdat zijn DNA op het heft van het mes en op de plastic tas is aangetroffen. [3] De verdachte is vervolgens in de vroege ochtend van maandag 24 mei 2021 aangehouden in zijn woning aan [adres 1] in Den Haag. [4]
De verdachte heeft – na veel wisselende verklaringen – ter terechtzitting verklaard dat, hoewel hij er geen herinnering aan heeft, hij op basis van het bewijs van mening is dat hij verantwoordelijk is voor de dood en het in brand steken van [slachtoffer] . [5] De verdachte ontkent ontuchtige handelingen te hebben gepleegd met [slachtoffer] .
De vragen die de rechtbank moet beantwoorden, zijn welke feitelijke handelingen er hebben plaatsgevonden en hoe die gekwalificeerd dienen te worden.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de bij dagvaarding I onder 1 primair en 2 en bij dagvaarding II ten laste gelegde feiten.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de doodslag en het in brand steken van een lijk, maar heeft vrijspraak bepleit voor de gekwalificeerde doodslag en de feitelijke aanranding.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
De rechtbank stelt voorop dat het dossier een groot aantal verklaringen bevat over de persoon van de verdachte, camerabeelden, (forensische) bevindingen en bevindingen over de dagen rondom de dood van [slachtoffer] . Daarnaast bevat het dossier verklaringen waarin het leven en de sociale contacten van [slachtoffer] worden beschreven. De rechtbank zal zich, gelet op de verklaring van de verdachte ter terechtzitting en het feit dat er door de raadsvrouw grotendeels is gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, voornamelijk richten op hetgeen in de nacht van 22 op 23 mei 2021 is gebeurd.
Niet ter discussie staande feiten
De bevindingen van die nacht komen grotendeels samen in de door het onderzoeksteam samengestelde videocompilatie die is gebaseerd op GPS-fixes en opgevraagde camerabeelden van de routes die door de telefoons van de verdachte en [slachtoffer] zijn afgelegd. De verdachte heeft zichzelf en zijn stem herkend op de beelden als zijnde de man die op de camerabeelden te horen en te zien is. [6] Verder is er geen discussie dat de andere (vrouwelijke) persoon die op de beelden te zien en te horen is, [slachtoffer] is. De rechtbank stelt dan ook vast dat de personen die op de camerabeelden te zien en te horen zijn de verdachte en [slachtoffer] zijn.
Tijdlijn 23 mei 2021
Op 23 mei 2021 vanaf 00:16 uur tot 00:44 uur bekijkt de verdachte op zijn telefoon via Facebook seksueel getinte foto’s van vrouwen: bijvoorbeeld foto’s van (jonge) vrouwen waarbij borsten en billen grotendeels ontbloot waren. [7]
Om 00:50 uur pakt de verdachte zijn scooter uit de loods aan [adres 1] en rijdt hij weg. De verdachte komt om 01:01 uur aan bij de BP aan [locatie 2] en hij loopt de shop in. Vervolgens rijdt de verdachte weg en rijdt hij tot 01:30 uur kris kras door Den Haag. Om 01:30 uur komt hij thuis aan en zet hij zijn scooter in de loods aan [adres 1] . Om 01:51 uur is te zien dat de verdachte de woning aan [adres 1] uitkomt met een fles drank in zijn linkerhand, waarna hij de loods binnengaat.
Om 02:09 uur komt de verdachte de loods weer uit met zijn scooter en rijdt met zijn scooter weer door Den Haag, onder meer zigzaggend door de [locatie 3] . Rond 02:15 uur kruisen de verdachte en [slachtoffer] elkaar ter hoogte van de [locatie 4] als ze zich in tegenovergestelde richting verplaatsen. De verdachte keert daarop om, rijdt in dezelfde richting als [slachtoffer] en passeert haar. Even later slaat de verdachte vanaf [adres 2] in. Hij parkeert zijn scooter, dooft het licht van de scooter en loopt naar de weg. Als [slachtoffer] hem daar passeert, kijkt de verdachte haar na, loopt de verdachte terug naar zijn scooter en rijdt vervolgens in dezelfde richting als [slachtoffer] . Om 02:37 uur, als de verdachte [slachtoffer] net weer heeft ingehaald, slaan [slachtoffer] en de verdachte [locatie 1] in. Kort daarna zijn op de camerabeelden een harde klap/een schrapend geluid en het geschreeuw van [slachtoffer] te horen. Vervolgens wordt gezien dat de verdachte en [slachtoffer] van rechts naar links [locatie 1] oversteken en in de bosschages verdwijnen. [8]
Gedurende een periode van ruim dertien minuten is er ook geluid te horen. Door het onderzoeksteam zijn de geluidsfragmenten uitgeschreven en opgenomen in een
proces-verbaal van bevindingen. De rechtbank heeft, evenals de officier van justitie, de verdediging en de verdachte de geluidsfragmenten bij de politie op speciale apparatuur beluisterd. De rechtbank stelt vast dat hetgeen in het proces-verbaal van bevindingen is uitgeschreven, overeenkomt met hetgeen de rechtbank zelf heeft gehoord op de geluidsopname. Terwijl de verdachte en [slachtoffer] de straat oversteken, schreeuwt [slachtoffer] herhaaldelijk ‘Nee’ en ‘Niet doen’. Vervolgens zegt de verdachte: ‘moet je dood?’. Binnen een minuut schreeuwt [slachtoffer] ‘ik wil niet’ en gilt hard waarop de verdachte zegt ‘je moet niet gaan schreeuwen als je wilt ademen’. Vervolgens zegt [slachtoffer] meermalen dat zij geen lucht krijgt en niet kan ademen. Een paar minuten later zegt [slachtoffer] ‘niet met je hand in mijn broek’, ‘nee…nee… alsjeblieft, NIET DOEN! NIET DOEN! NEE! Ik smeek je’. De verdachte zegt ‘als ik hem eruit haal, gaat het wel pijn doen’, ‘meewerken trut’ en even later ‘er is niks aan de hand, je trekt je broek aan’. [slachtoffer] zegt benauwd dat de politie gebeld moet worden. De verdachte zegt dat dat niet kan, omdat haar telefoon weg is. [slachtoffer] huilt en gilt, waarna de verdachte zegt dat zij rustig moet doen. Ongeveer anderhalve minuut later steekt de verdachte de weg over en klinkt het alsof er een fiets met spullen omvalt. Vervolgens steekt de verdachte weer over richting de bosschages . De verdachte zegt dat hij naar huis moet. Een aantal minuten later zegt de verdachte ‘sshitt’. Daarna is er geen geluid meer te horen. [9] De verdachte steekt vervolgens weer over en vertrekt om 02:53 uur met zijn scooter en rijdt in een vrijwel rechte lijn naar zijn huis waar hij om 02:58 uur aankomt.
Om 03:02 uur komt de verdachte met een jerrycan uit de loods, die hij eerst in zijn scooter legt, maar vervolgens rennend naar de vuilniswagen brengt, waarin hij weg rijdt. Door de beweging van de verdachte is waarneembaar dat de jerrycan nagenoeg vol zat met een vloeistof. De verdachte rijdt weer vrijwel in een rechte lijn naar de plaats waar [slachtoffer] ligt, waar hij om 03:10 uur aankomt. Er wordt met licht geschenen, wat overeenkomt met de gegevens van de zaklamp op de telefoon van de verdachte. Om 03:24 uur wordt de wagen van de verdachte een klein stukje naar achteren verplaatst en om 03:28 uur rijdt de verdachte weg als er schitteringen zichtbaar zijn op de beelden, die kunnen passen bij vlammen. De verdachte rijdt dan in een bijna rechte lijn naar huis.
Om 03:37 uur was een flink vuur zichtbaar op de plaats waar de verdachte tien minuten daarvoor was vertrokken. Om 04:41 uur (de rechtbank begrijpt: 03:41 uur) is een knal hoorbaar, een steekvlam zichtbaar en nemen passanten het vuur waar, waarna de politie wordt gebeld. [10] De brandweer heeft het brandende lichaam geblust. [11]
Op de beelden zijn op 23 mei 2021 tussen 02:00 uur en 03:57 uur geen andere personen dan de verdachte en [slachtoffer] te zien of te horen die zich hebben opgehouden op de plaats delict. [12]
Van 05:23 uur tot 05:32 en van 08:40 uur tot 08:42 uur heeft de verdachte op zijn telefoon via Facebook opnieuw seksueel getinte foto’s bekeken van vrouwen, die soms enkel in lingerie gefotografeerd zijn. [13]
Doodsoorzaak
Op de plaats delict worden bloedsporen van zowel [slachtoffer] als van de verdachte aangetroffen. Ook wordt een verbogen mes aangetroffen waar op het lemmet bloed van [slachtoffer] en op het heft bloed van zowel [slachtoffer] als de verdachte is aangetroffen. [14]
Bij [slachtoffer] zijn drie steekletsels aangetroffen; twee in de hals en één in de kin. Het steekletsel aan de halsbasis rechts had een steekkanaal van twaalf centimeter diep, waarbij sprake was van perforatie van de ondersleutelbeenslagader, de rechterborstholte en de rechterlong. Er was sprake van een forse bloedophoping in de rechterborstholte en een gedeeltelijk samenvallen van de rechterlong. Op basis van het ernstige bloedverlies en de te verwachten ademhalingsfunctiestoornissen kan het overlijden van [slachtoffer] zonder meer worden verklaard. [15]
Om 03:51 uur kwam de politie ter plaatse en trof het lichaam van [slachtoffer] brandend aan. [16] In de bodemmonsters van de plaats delict zijn vluchtige stoffen aangetroffen die afkomstig zijn van alkylaatbenzine. [17] In de vuilniswagen van de verdachte met [kenteken 1] , die op de camerabeelden te zien is, is een lege jerrycan met opschrift ‘Motomix’ aangetroffen. [18] De verdachte heeft verklaard dat hij denkt dat er in de jerrycan waar hij op de beelden mee loopt benzine zat. [19] Het NFI heeft in haar rapport van 28 mei 2021 aangegeven dat in Stihl Motomix alkylaatbenzine zit. [20]
Op verzoek van de familie van [slachtoffer] is er – bij wijze van contra-expertise – een onderzoek verricht naar de doodsoorzaak door forensisch deskundige S.M. Veldhuis en arts en (forensisch) patholoog F.R.W. van de Goot. Ze concluderen dat de vraag of [slachtoffer] ten tijde van het in brand steken van het lichaam nog in leven was, niet te beantwoorden is met een ‘ja of ‘nee’, althans niet op basis van de huidige beschikbare informatie en onderzoeksresultaten. De aanwezigheid van brandversneller in het hersenweefsel van [slachtoffer] is daarentegen wel een indicatie dat zij op het moment van overgieten nog in leven was. [21]
Naar aanleiding van deze conclusie heeft het NFI bij brief van 8 april 2022 nader gerapporteerd. De forensisch patholoog D.J. Rijken en de forensisch toxicoloog L.C.P. Borra concluderen dat op basis van de huidige wetenschappelijke literatuur niet kan worden vastgesteld of de aanwezigheid van de in het hersen- en/of longweefsel aangetroffen stoffen betekent dat [slachtoffer] leefde tijdens de overgieting met alkylaatbenzine en/of het in brand steken van het lichaam. Op basis van het verrichtte onderzoek en de huidige stand van de wetenschap kan niet worden geconcludeerd (noch uitgesloten) dat [slachtoffer] in leven was tijdens (overgieting met alkylaatbenzine en/of) het in brand steken van het lichaam. [22]
Conclusies van de rechtbank
Gekwalificeerde doodslag (dagvaarding I, feit 1 primair) en feitelijke aanranding (dagvaarding II)
Doodsoorzaak
Op basis van het bovenstaande stelt de rechtbank vast dat het – met de huidige stand van de forensische wetenschap – niet mogelijk is om precies vast te stellen op welk moment [slachtoffer] is overleden. Wel kan de rechtbank vaststellen dat het handelen van de verdachte – het steken van [slachtoffer] – het overlijden zonder meer kan verklaren.
Opzet
Op grond van de bewijsmiddelen kan bewezen worden dat de verdachte driemaal in de halsstreek heeft gestoken met een mes en dat (één van) deze messteken de dood zonder meer kunnen verklaren. Dat het steken met kracht heeft plaatsgevonden leidt de rechtbank af uit de diepte van het steekkanaal, namelijk twaalf centimeter, en uit het feit dat het mes dat op de plaats delict is aangetroffen verbogen was. Het met kracht een mes in de hals steken is naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht geweest op het toebrengen van dodelijk letsel, dat het opzet van de verdachte daar op gericht was. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd.
Oogmerk
Voor een bewezenverklaring van gekwalificeerde doodslag is vereist dat de doodslag gepleegd is met het oogmerk om – kort gezegd en voor zover hier van belang – een ander strafbaar feit mogelijk te maken. In deze zaak dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of de verdachte handelde met het oogmerk om de ontuchtige handelingen bij [slachtoffer] voor te bereiden dan wel gemakkelijk te maken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De verdachte heeft in de nacht van 22 op 23 mei 2021, voordat hij kris kras door Den Haag ging rijden, seksueel getinte foto’s van (jonge) vrouwen bekeken en is vervolgens op pad gegaan. Dat hij – zoals de verdachte ter terechtzitting heeft verklaard – op pad ging om drugs te kopen of te gebruiken, is nergens uit gebleken. Gelet hierop en omdat de verklaring pas op zo’n laat moment is afgelegd, acht de rechtbank die verklaring volstrekt onaannemelijk. Toen de verdachte [slachtoffer] zag, is hij gekeerd en is hij achter haar aan gereden. Op een gegeven moment heeft hij haar ingehaald, is hij een zijstraat ingeslagen, heeft hij zijn scooter uitgezet en is naar de weg gelopen. Waarschijnlijk om [slachtoffer] op te wachten. Toen [slachtoffer] hem daar passeerde, is hij direct teruggelopen naar zijn scooter en is hij weer achter haar aan gaan rijden. Vlak nadat hij haar weer had ingehaald, heeft de verdachte op [locatie 1] [slachtoffer] van haar fiets getrokken en meegetrokken de bosschages in. Te horen is dat [slachtoffer] niet vrijwillig meegaat, want zij roept ‘laat me los’ en ‘nee, niet doen’, waarop de verdachte zegt ‘moet je dood?’. Even later is te horen dat, als [slachtoffer] al in ademnood is, zij zegt ‘niet met je hand in mijn broek’ en dat de verdachte weer even later zegt ‘je trekt je broek aan’. Dat er een derde persoon op de plaats delict aanwezig zou zijn geweest, zoals de verdachte in een aantal verhoren heeft verklaard, is op geen enkele manier aannemelijk geworden, omdat buiten de verdachte en [slachtoffer] niemand te zien of te horen is op de beelden. Dit scenario acht de rechtbank dan ook volstrekt onaannemelijk. Toen de verdachte weer thuis was, heeft hij weer seksueel getinte foto’s van vrouwen bekeken.
De rechtbank is van oordeel dat deze gang van zaken naar zijn uiterlijke verschijningsvorm niet anders kan worden uitgelegd dan dat de verdachte die nacht op pad is gegaan met de bedoeling om een zedenfeit te plegen. Toen hij [slachtoffer] in het vizier kreeg, is hij haar gevolgd en heeft hij haar op een afgelegen stuk onder luid protest de bosschages in getrokken. [slachtoffer] heeft zich direct hevig verzet en om de ontuchtige handelingen voor te bereiden dan wel gemakkelijk te maken, heeft de verdachte haar al snel gestoken met een mes: er wordt immers al binnen een minuut door [slachtoffer] gesproken over het niet kunnen ademhalen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte gestoken met de bedoeling om [slachtoffer] te verzwakken en haar te kunnen betasten. De teksten ‘niet met je hand in mijn broek’ en ‘je trekt je broek aan’ moeten ook in deze context worden bezien en kunnen niet anders worden uitgelegd dan dat de verdachte [slachtoffer] op dat moment ook daadwerkelijk onzedelijk heeft betast aan het onderlichaam. Op basis van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de gewelddadige handelingen van de verdachte niet anders bezien kunnen worden dan in de context van het door de verdachte beoogde zedenfeit. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan gekwalificeerde doodslag door [slachtoffer] te steken met het oogmerk om het plegen van ontuchtige handelingen bij [slachtoffer] gemakkelijk te maken. Ook acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de feitelijke aanranding van [slachtoffer] door haar onderlichaam te betasten.
Aangezien de rechtbank heeft bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het bij dagvaarding I onder feit 1 primair tenlastegelegde (gekwalificeerde doodslag), komt zij – gelet op de wijze waarop de tenlastelegging is opgesteld – niet toe aan de vraag of de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld en zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan moord.
Onttrekken van een lijk aan de nasporing (dagvaarding I, feit 2)
Op de beelden is te zien dat de verdachte op enig moment de plaats delict verlaat, naar huis rijdt, een jerrycan pakt en met een vuilnisauto richting de plaats delict rijdt. De verdachte stapt uit zijn auto en enige tijd later is op de camerabeelden een lichtschijnsel te zien dat kan passen bij vlammen. Kort daarna rijdt de verdachte weg in de vuilnisauto. Even later is een fikse brand op de camerabeelden te zien bij de plaats delict. De brandweer treft het lichaam van [slachtoffer] brandend aan in de vlammenzee.
Op de plaats delict wordt alkylaatbenzine aangetroffen. In de vuilnisauto waarin de verdachte reed, wordt een lege jerrycan aangetroffen met bloed op het handvat. De verdachte heeft verklaard dat hij denkt dat in deze jerrycan benzine heeft gezeten.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte het lichaam van [slachtoffer] in brand heeft gestoken. De verdachte had hierbij het oogmerk om zijn sporen te vernietigen en daarmee het feit dan wel de oorzaak van het overlijden van [slachtoffer] te verhullen. Omdat het moment van overlijden op grond van forensisch onderzoek niet kan worden vastgesteld, is de vraag of er sprake was van een lijk. De rechtbank is van oordeel dat, als [slachtoffer] nog in leven zou zijn geweest op het moment dat de brand werd gesticht, zij op enig moment moet zijn overleden tijdens de brand. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat er ook in die zin sprake is van het verbranden van een lijk. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte een lijk aan de nasporing heeft onttrokken.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
Dagvaarding I met parketnummer 09/134619-21 (hierna: dagvaarding I)1.
hij op 23 mei 2021 te ’s-Gravenhage een persoon, genaamd [slachtoffer] , opzettelijk van het leven heeft beroofd, door opzettelijk met een mes, meermalen te steken in de hals(streek) van die zich in zijn, verdachtes, onmiddellijke nabijheid bevindende [slachtoffer] , welke doodslag werd vergezeld van enig strafbaar feit, te weten feitelijke aanranding, door onverhoeds handelend die [slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, te weten het aanraken van het onderlichaam van die [slachtoffer] en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit gemakkelijk te maken;
2.
hij op 23 mei 2021 te ‘s-Gravenhage opzettelijk een lijk (te weten van [slachtoffer] ) heeft verbrand met het oogmerk om het feit en de oorzaak van het overlijden te verhelen, immers heeft hij, verdachte, dat lijk overgoten met een brandbare vloeistof en vervolgens die vloeistof in brand gestoken;
Dagvaarding II met parketnummer 09/318926-21 (hierna: dagvaarding II)hij op 23 mei 2021 te ‘s-Gravenhage, een persoon, genaamd [slachtoffer] , door geweld of een andere feitelijkheid, te weten door onverhoeds te handelen, die [slachtoffer] heeft gedwongen tot dulden van ontuchtige handelingen, te weten het aanraken van het onderlichaam van die [slachtoffer] .

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht en dat aan hem de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging zal worden opgelegd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat een tbs-maatregel in combinatie met een gevangenisstraf van acht jaren het uitgangspunt moet zijn. Daarnaast heeft de raadsvrouw verzocht toepassing te geven aan artikel 37b, lid 2, van het Wetboek van Strafrecht.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan gekwalificeerde doodslag, verbranding van een lijk en het plegen van ontuchtige handelingen. De verdachte heeft voorafgaand aan de gekwalificeerde doodslag op [slachtoffer] seksueel getinte foto’s bekeken en heeft dat ook gedaan nadat hij terugkwam van [locatie 1] . De rechtbank gaat ervan uit dat de verdachte, toen hij in de nacht van 22 op 23 mei 2021 in de omgeving van de [locatie 3] rondreed, een zedenfeit wilde plegen. Toen hij [slachtoffer] tegenkwam, is hij dan ook gekeerd, heeft haar opgewacht en is achter haar aan gereden. Uiteindelijk heeft hij haar van de fiets getrokken richting de bosjes in [locatie 1] en heeft hij haar door haar hevige verzet in de hals gestoken om haar te verzwakken en vervolgens te kunnen betasten. De verdachte is daarna naar huis gegaan om een jerrycan benzine te halen en is teruggegaan naar de plek waar [slachtoffer] lag. Hij heeft haar met benzine overgoten en haar lichaam in brand gestoken. Gruwelijk is de doodsangst, pijn en ademnood die [slachtoffer] heeft moeten doorstaan toen zij werd onderworpen aan de betastingen en gewelddadigheden van de verdachte, zoals ook (deels) te horen is op de camerabeelden. Mensonterend is het dat de verdachte, nadat [slachtoffer] dit allemaal heeft moeten doorstaan, haar lichaam ook nog in brand heeft gestoken.
De verdachte heeft uiteindelijk ter terechtzitting gezegd zijn verantwoordelijkheid te nemen, maar dat is bij woorden gebleven, want de verdachte heeft geen openheid van zaken willen geven. De verdachte zegt het zich niet te kunnen herinneren, terwijl er volgens de deskundigen geen aanwijzingen zijn dat er iets mis is met het geheugen van de verdachte. Door deze houding van de verdachte zullen de nabestaanden nooit weten wat er in de laatste momenten van het leven van [slachtoffer] precies gebeurd is.
De verdachte heeft door zo te handelen een einde gemaakt aan het leven van een – zoals blijkt uit de (schriftelijke) verklaringen van de ouders en broers van [slachtoffer] – levenslustige, ambitieuze, geliefde jonge vrouw die nog een heel leven voor zich had. Het is voor de nabestaanden erg pijnlijk geweest dat de brandweer het lichaam van [slachtoffer] , die graag bij de brandweer wilde en (achteraf gezien) daar ook net was aangenomen, heeft moeten blussen. Nog pijnlijker was het dat de nabestaanden, doordat het lichaam van [slachtoffer] ernstig verbrand was, geen afscheid hebben kunnen nemen van hun dochter, (schoon)zus of vriendin. De verdachte heeft de nabestaanden onherstelbaar en onbeschrijfelijk veel leed aan gedaan.
Dat dergelijke feiten ook voor omstanders een enorme impact hebben, blijkt wel uit de slachtofferverklaring van [naam 3] , die [slachtoffer] brandend heeft aangetroffen en de hulpdiensten heeft ingeschakeld. Ook in algemene zin brengt een gruwelijke gebeurtenis als deze voor het grote publiek gevoelens van angst en onzekerheid met zich, te meer omdat [slachtoffer] een willekeurig slachtoffer was, dat op de verkeerde tijd op de verkeerde plaats was.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van de verdachte van 6 april 2022. De verdachte is niet eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Stoornis
Ook heeft de rechtbank acht geslagen op het NIFP-rapport van de deskundigen van het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) van 1 februari 2022. De deskundigen noemen dat de sterk wisselende emoties van de verdachte opvallen en het gevolg zijn van zogenoemde aangeleerde hulpeloosheid. De verdachte presenteert zichzelf als slachtoffer waardoor hij in zijn beleving geen verantwoordelijkheid hoeft te nemen voor zijn gedrag. Hierdoor behoudt hij, aldus de deskundigen, op strikte wijze de regie in de communicatie en bepaalt hij wat er door de ander wel of niet gezien of gekend mag worden. De verdachte is een afhankelijke man, die zich onmachtig en hulpeloos presenteert en gewend c.q. verslaafd is aan de voortdurende steun van zijn familie. Ook is sprake van een langdurige verslaving aan cannabis en cocaïne, waarbij die middelen vooral gebruikt worden in periodes van toegenomen stress. Voorts bestaan er aanwijzingen voor een porno- en seksverslaving, maar omdat de verdachte daar geen openheid over heeft willen geven, is de ernst hiervan niet duidelijk geworden. Wel bestaat het vermoeden dat porno en seks een manier van coping zijn voor de verdachte. De deskundigen concluderen dat de verdachte een zeer kwetsbare, in aanleg zwakbegaafde man is met beperkte mentaliserende vaardigheden en een onrijpe persoonlijkheidsontwikkeling met nogal primitieve gedragspatronen, waarin afhankelijke (egocentrisch claimend), theatrale (oppervlakkige sterke emoties), vermijdende (ontkennende houding), borderline (idealiseren van relatie en hebben van wisselende stemmingen) en narcistische (bepalend, egocentrisch gedrag) persoonlijkheidskenmerken worden herkend.
De hallucinatoire belevingen van de verdachte wijzen volgens de deskundigen niet op een psychotische stoornis in engere zin, maar hangen samen met de onrijpe persoonlijkheid van de verdachte, waardoor hij gemakkelijk emotioneel overspoeld raakt en de realiteitstoetsing onder druk komt te staan. In aanvulling op het PBC-rapport hebben de deskundigen, na vragen van de verdediging op dit punt, gerapporteerd dat er onvoldoende argumenten zijn gevonden voor de conclusie dat er bij de verdachte sprake was van psychotische symptomen ten tijde van het tenlastegelegde.
Toerekenbaarheid
De deskundigen concluderen dat de onrijpe persoonlijkheidspathologie en het verslavingsgedrag al langere tijd bestaan en dus ook aanwezig waren ten tijde van de hem ten laste gelegde feiten. Vanwege de doorwerking van de stoornissen van de verdachte in het tenlastegelegde adviseren de deskundigen de doodslag verminderd aan hem toe te rekenen. Ten aanzien van het verbranden van een lijk onthouden de deskundigen zich van een advies over de toerekenbaarheid, omdat de doorwerking van de stoornis niet te onderbouwen is.
Recidiverisico
Gelet op de forse onrijpe persoonlijkheidsstructuur, zijn gebrekkig mentaliserend vermogen en zijn gebrekkige coping met een niet te remmen neiging tot het grijpen naar middelen om spanning te dempen, wordt de kans op recidive van gewelddadig gedrag van de verdachte
– al dan niet mede seksueel gemotiveerd – ingeschat als matig tot hoog.
Behandelmogelijkheden
De deskundigen concluderen dat de verdachte een intensieve, langdurige klinische behandeling nodig heeft waarbinnen met de verdachte samen tot een helder delictscenario en tot onderkenning van (en inzicht in) zijn psychische problematiek gekomen dient te worden. Onderzoek naar de seksualiteit van de verdachte zal tevens onderdeel dienen uit te maken van die behandeling. Gelet op de ernst van de feiten, het ontbreken van inzicht in zijn psychisch functioneren en ter reductie van het recidivegevaar wordt geadviseerd de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs) met bevel tot verpleging op te leggen. Een tbs met voorwaarden wordt niet geadviseerd, omdat de verdachte geen besef heeft van zijn motieven en drijfveren. Tbs met voorwaarden is vooral niet opportuun, omdat er geen helder delictscenario is, waardoor – in het verlengde hiervan – de aard en omvang van de risico's vooralsnog onvoldoende gekend worden.
Reclasseringsrapport
Blijkens het reclasseringsrapport van 25 april 2022 sluit de reclassering zich aan bij de conclusies van het PBC-rapport dat een tbs-maatregel met dwangverpleging de beste optie lijkt. Van de verdachte mag met zijn complexe problematiek en cognitieve beperkingen niet worden verwacht dat hij zich zal kunnen houden aan de eisen die een tbs met voorwaarden aan hem stelt. De verdachte is een kwetsbare man, die langdurige behandeling en begeleiding nodig heeft in een kader dat hem tijd en ruimte geeft om te stabiliseren zonder vergaande consequenties.
Oplegging van de maatregel
Naar het oordeel van de rechtbank is de rapportage van de deskundigen van het PBC op zorgvuldige wijze tot stand gekomen en worden de conclusies gedragen door een deugdelijke en inzichtelijk gemotiveerde onderbouwing. De rechtbank neemt deze conclusies dan ook over en maakt deze tot de hare.
Gezien het vorenstaande overweegt de rechtbank dat haar voldoende is gebleken dat de verdachte ten tijde van de bewezen verklaarde feiten leed aan stoornissen in de zin van een onrijpe persoonlijkheidsstoornis en een langdurige verslaving aan verdovende middelen. De verdachte moet daarom als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd voor wat betreft de gekwalificeerde doodslag. De deskundigen hebben geen aanwijzingen gevonden dat de stoornissen ook hebben doorgewerkt in het feit van de verbranding van het lijk en daarom zal de rechtbank dit feit volledig aan de verdachte toerekenen. Over de ontuchtige handelingen, ten laste gelegd op dagvaarding II, hebben de deskundigen geen uitspraak gedaan. De rechtbank is van oordeel dat dit feit samenhangt met de gekwalificeerde doodslag en de verdachte ook voor dit feit verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd.
De recidivekans is matig tot hoog.
Gelet op de aard van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dat is begaan, de inhoud van de PBC-rapportage en het recidiverisico is de rechtbank van oordeel dat de verdachte thans onmiskenbaar een gevaar vormt voor de veiligheid van anderen en dat behandeling van zijn stoornissen noodzakelijk en vereist is om herhaling van ernstige geweldsdelicten te voorkomen. De rechtbank acht het dan ook onverantwoord om de verdachte zonder behandeling in de maatschappij te laten terugkeren.
De adviezen van de deskundigen en de reclassering maken naar het oordeel van de rechtbank inzichtelijk waarom de verdachte niet succesvol kan worden behandeld in het kader van tbs met voorwaarden.
Dit alles maakt dat de rechtbank de maatregel van tbs met dwangverpleging aan de verdachte zal opleggen.
Aan de wettelijke voorwaarden voor het kunnen opleggen van tbs is voldaan. Het primair bewezen verklaarde feit betreft een misdrijf als genoemd in artikel 37a, eerste lid, onder 1, van het Wetboek van Strafrecht (misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld), tijdens het begaan van dit feit bestonden bij verdachte een ziekelijke stoornis en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en de algemene veiligheid van personen eist het opleggen van deze maatregel.
Verder overweegt de rechtbank uitdrukkelijk dat de maatregel van tbs met dwangverpleging wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat is gericht tegen en gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon. Om die reden zal, gelet op het bepaalde in artikel 38e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, een totale duur van de maatregel van meer dan vier jaren niet op voorhand zijn uitgesloten.
Oplegging van de gevangenisstraf
Gekwalificeerde doodslag is een van de zwaarste delicten die het Nederlandse strafrecht kent. De wetgever heeft de buitengewone ernst van dit feit tot uitdrukking gebracht door daarop levenslange gevangenisstraf als strafmaximum te stellen, hetzelfde strafmaximum als voor moord. Om die reden dient naar het oordeel van de rechtbank naast de tbs-maatregel ook een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur opgelegd te worden.
Hoewel de rechtbank niet toe heeft kunnen komen aan de vaststelling of de verdachte al dan niet het vooropgezette plan had om [slachtoffer] om het leven te brengen – en zich daarmee schuldig zou hebben gemaakt aan moord – is het handelen van de verdachte, wat de strafwaardigheid betreft, vergelijkbaar met moord. Alles afwegende, rekening houdend met de verminderde toerekeningsvatbaarheid voor twee feiten en gelet op uitspraken in vergelijkbare zaken, acht de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf van achttien jaren passend en geboden.
De rechtbank ziet geen reden om, zoals door de raadsvrouw bepleit, de maatregel eerder te laten aanvangen en daarom een lagere gevangenisstraf op te leggen, dan wel toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 37b, lid 2, van het Wetboek van Strafrecht. De deskundigen hebben ter terechtzitting verklaard dat er in deze zaak geen reden is om eerder aan de behandeling te moeten beginnen en dat, als de verdachte psychische hulp wil, hij dit ook al in de penitentiaire inrichting kan krijgen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen

7.1
De vorderingen
[benadeelde 2] en [benadeelde 1] hebben zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vorderen (ieder) een schadevergoeding van € 17.500,-- aan affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vorderingen tot schadevergoeding worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen tot schadevergoeding moeten worden afgewezen.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Juridisch kader affectieschade
Op grond van artikel 6:108, lid 3, van het Burgerlijk Wetboek (BW) is, indien iemand ten gevolge van een gebeurtenis waarvoor een ander jegens hem aansprakelijk is overlijdt, die ander verplicht tot vergoeding van een bedrag voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat aan de in het vierde lid van dat artikel genoemde naasten. Onder deze naasten vallen onder meer degenen die ten tijde van het overlijden ouder van de overledene zijn (lid 4 sub c) en andere personen die ten tijde van de gebeurtenis (het overlijden) in een zodanige nauwe persoonlijke relatie tot de overledene staan, dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat ze voor de toepassing van lid 3 als naasten worden beschouwd (lid 4 sub g).
Het bedrag dat voor toekenning voor vergoeding van deze affectieschade in aanmerking komt, wordt bij algemene maatregel van bestuur, in dit geval het Besluit Vergoeding Affectieschade, vastgesteld. Volgens artikel 1, lid 1, van dit Besluit geldt, in het geval van overlijden door een misdrijf, een vergoeding van € 17.500,-- voor beide hiervoor genoemde categorieën van naasten.
[benadeelde 2]
is de broer van [slachtoffer] . Hij heeft gesteld dat, hoewel de band met [slachtoffer] de laatste tijd minder was door externe invloeden, ze van jongs af aan een bijzondere band hebben gehad. Ze zijn samen opgegroeid en hij hielp [slachtoffer] met haar huiswerk en praktische zaken. Ook gingen ze samen op vakantie. Deze stellingen en de hechte band zijn door de verdediging niet betwist, zodat de rechtbank die als vaststaand zal aannemen. Naar het oordeel van de rechtbank wijst dit alles op een zodanige nauwe persoonlijke relatie tot de overledene dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat [benadeelde 2] voor de toekenning van een schadevergoeding als naaste in de zin van artikel 6:108, lid 3, BW moet worden aangemerkt (artikel 108, lid 4 onder g, BW). [benadeelde 2] heeft om die reden recht op de door hem gevorderde schadevergoeding van € 17.500,--. De rechtbank zal de vordering dan ook toewijzen.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 23 mei 2021, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Aangezien de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel [benadeelde 2]
De verdachte zal voor de bewezen verklaarde strafbare feiten worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door deze feiten aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 17.500,--, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 23 mei 2021 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [benadeelde 2] .
[benadeelde 1]
is de broer van [slachtoffer] . Hij heeft gesteld dat hij veel gezamenlijke activiteiten met [slachtoffer] heeft gedaan, zoals sporten, klussen, musiceren of op familievakantie gaan. Ze deelden de passie voor roeien en scheepsbouwkunde en stimuleerden elkaar in elkaars activiteiten. Deze stellingen en de hechte band zijn door de verdediging niet betwist, zodat de rechtbank die als vaststaand zal aannemen. Naar het oordeel van de rechtbank wijst dit alles op een zodanige nauwe persoonlijke relatie tot de overledene dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat [benadeelde 1] voor de toekenning van een schadevergoeding als naaste in de zin van artikel 6:108, lid 3, BW moet worden aangemerkt (artikel 108, lid 4 onder g, BW). [benadeelde 1] heeft om die reden recht op de door hem gevorderde schadevergoeding van € 17.500,--. De rechtbank zal de vordering dan ook toewijzen.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 23 mei 2021, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Aangezien de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel [benadeelde 1]
De verdachte zal voor de bewezen verklaarde strafbare feiten worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door deze feiten aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 17.500,--, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 23 mei 2021 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [benadeelde 1] .

8.De in beslag genomen voorwerpen

Ter terechtzitting van 10 mei 2022 is gebleken dat er (klassiek) beslag rust op een bril en een scooter met [kenteken 2] .
8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de bril wordt teruggegeven aan de verdachte en de scooter verbeurd wordt verklaard.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft teruggave bepleit van de bril aan de verdachte en de scooter aan zijn vader als rechthebbende.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bril
Omdat het belang van strafvordering zich daartegen niet meer verzet, zal de rechtbank de teruggave aan de verdachte gelasten van de in beslag genomen bril.
Scooter
De rechtbank is van oordeel dat de scooter aan de verdachte toebehoorde. Het enkele feit dat de verzekeringspapieren op naam van de vader van de verdachte staan, maakt hem geen eigenaar. Het goed is onder de verdachte in beslag genomen, hij had de scooter in zijn garage geparkeerd staan en hij maakte er regelmatig gebruik van. De verdachte beschikte dus als heer en meester over dit goed en kan daarom als (feitelijk) eigenaar van de scooter worden gezien.
De rechtbank zal de in beslag genomen scooter met [kenteken 2] verbeurd verklaren. Dit voorwerp is voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien dit voorwerp aan de verdachte toebehoort en met behulp van dit voorwerp de bewezen verklaarde feiten zijn voorbereid.
Bij de vaststelling van deze bijkomende straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen (bijkomende) straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
33, 33a, 36f, 37a, 37b, 57, 151, 246, 288 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals ze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding I onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten en het bij dagvaarding II ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van dagvaarding I, feit 1 primair:
doodslag, vergezeld van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit gemakkelijk te maken;
ten aanzien van dagvaarding I, feit 2:
een lijk verbranden met het oogmerk om het feit en de oorzaak van het overlijden te verhelen;
ten aanzien van dagvaarding II:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (ACHTTIEN) JAREN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat de terbeschikkinggestelde
van overheidswege zal worden verpleegd;
de vordering van de [benadeelde 2] ;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 17.500,-- en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 23 mei 2021 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [benadeelde 2] ;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, thans begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 17.500,--, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 23 mei 2021 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [benadeelde 2] ;
bepaalt dat, als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 122 dagen;
de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
de vordering van de [benadeelde 1] ;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 17.500,-- en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 23 mei 2021 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [benadeelde 1] ;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, thans begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 17.500,--, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 23 mei 2021 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [benadeelde 1] ;
bepaalt dat, als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 122 dagen;
de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
de in beslag genomen goederen;
gelast de teruggave aan de verdachte van de in beslag genomen bril;
verklaart verbeurd de in beslag genomen scooter met [kenteken 2] ;
verstrekken PBC-rapport;
ziet geen aanleiding om haar eerdere beslissing over het verstrekken van het PBC-rapport aan de nabestaanden te heroverwegen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. V.J. de Haan, voorzitter,
mr. A.H. Bergman, rechter,
mr. K.C.J. Vriend, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. van Haalem, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 31 mei 2022.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van de processen-verbaal opgemaakt in het onderzoek ‘TGO Golf21’ met onderzoeksnummer DH2R021037 en BVH-nummer PL1500-2021144344, van de politie eenheid Den Haag, Team Opsporing, met bijlagen (doorgenummerd p. 1 t/m 1262 en het forensisch dossier van p. 1 t/m 827).
2.Proces-verbaal van bevindingen, p.56.
3.Een geschrift, te weten een NFI-rapport ‘Onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek’ van 26 mei 2021, p.800-806 van het forensisch dossier.
4.Proces-verbaal van aanhouding, p. 12.
5.De verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 10 mei 2022.
6.Proces-verbaal van verhoor verdachte toetsing inverzekeringstelling van 27 mei 2021 en proces-verbaal van verhoor verdachte van 28 juli 2021, p. 1072.
7.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte van 27 juli 2021, p. 1004-1013.
8.Proces-verbaal van bevindingen (beschrijving mediacompilatie), p. 1239-1246.
9.Proces-verbaal van bevindingen (uitwerking audio camerabeelden deel 2), p.1229-1232.
10.Proces-verbaal van bevindingen (beschrijving mediacompilatie), p. 1239-1246.
11.Proces-verbaal van bevindingen, p. 57.
12.Proces-verbaal van bevindingen, p. 828.
13.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 27 juli 2021, p. 1014-1024.
14.Een geschrift, te weten een NFI-rapport ‘Onderzoek naar biologische sporen’ opgemaakt op 26 mei 2021, p.800 van het forensisch dossier.
15.Een geschrift, te weten een NFI-rapport ‘Pathologieonderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke door’ van 7 augustus 2021, p. 149-158 van het forensisch dossier.
16.Proces-verbaal van bevindingen, p.56.
17.Een geschrift, te weten een NFI Rapport ‘Verkorte rapportage over onderzoek naar ontbrandbare vloeistoffen’ van 28 mei 2021 p.822-825 van het forensisch dossier.
18.Proces-verbaal van forensisch onderzoek voertuig (Mercedes-Benz [kenteken 1] ), p. 578 van het forensisch dossier.
19.Proces-verbaal van verhoor verdachte van 10 juni 2021, p.278.
20.Een geschrift, te weten een NFI-rapport ‘Verkorte rapportage over onderzoek naar ontbrandbare stoffen’ d.d. 28 mei 2021, p. 927 van het forensisch dossier.
21.Een geschrift, te weten ‘Contra expertise inzake het overlijden van mevr. [slachtoffer] ’, d.d. 15 maart 2022.
22.Een geschrift, te weten, ‘Aanvullend bericht inzake NFI-zaaknummer 2021.05.32.001, sectienummer 2021-088, betreffende [slachtoffer] , [geboortedatum] ’, d.d. 8 april 2022.