In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 mei 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot adoptie van een meerderjarige dochter door haar stiefvader. Het verzoek werd ingediend door de man en de dochter van zijn ex-echtgenote. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen op basis van de wettelijke vereisten voor adoptie. De dochter was op het moment van indiening van het verzoek al meerderjarig, waardoor niet voldaan werd aan de voorwaarden van artikel 1:228 van het Burgerlijk Wetboek. Daarnaast was de verzoeker op dat moment geen echtgenoot of geregistreerde partner van de moeder, en had hij niet voldaan aan de vereiste samenlevingsduur van drie jaar. De rechtbank overwoog dat, hoewel er een hechte band tussen verzoeker en verzoekster bestond, dit niet voldoende was om de wettelijke vereisten voor adoptie te omzeilen. Het beroep op artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) werd ook afgewezen, omdat de rechtbank oordeelde dat de weigering van de adoptie geen ongeoorloofde inbreuk op het gezinsleven van verzoekers opleverde. De rechtbank concludeerde dat het verzoek niet op de wet gegrond was en wees het af.