ECLI:NL:RBDHA:2022:5074

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 mei 2022
Publicatiedatum
25 mei 2022
Zaaknummer
C/09/614946 / FA RK 21-4698
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot adoptie door meerderjarige dochter

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 mei 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot adoptie van een meerderjarige dochter door haar stiefvader. Het verzoek werd ingediend door de man en de dochter van zijn ex-echtgenote. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen op basis van de wettelijke vereisten voor adoptie. De dochter was op het moment van indiening van het verzoek al meerderjarig, waardoor niet voldaan werd aan de voorwaarden van artikel 1:228 van het Burgerlijk Wetboek. Daarnaast was de verzoeker op dat moment geen echtgenoot of geregistreerde partner van de moeder, en had hij niet voldaan aan de vereiste samenlevingsduur van drie jaar. De rechtbank overwoog dat, hoewel er een hechte band tussen verzoeker en verzoekster bestond, dit niet voldoende was om de wettelijke vereisten voor adoptie te omzeilen. Het beroep op artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) werd ook afgewezen, omdat de rechtbank oordeelde dat de weigering van de adoptie geen ongeoorloofde inbreuk op het gezinsleven van verzoekers opleverde. De rechtbank concludeerde dat het verzoek niet op de wet gegrond was en wees het af.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 21-4698
Zaaknummer: C/09/614946
Datum beschikking: 25 mei 2022

Adoptie

Beschikking op het op 14 juli 2021 ingekomen verzoekschrift van:

[Y] ,

wonende te [woonplaats 1]
verzoeker,
en
[X]
wonende te [woonplaats 2] ,
verzoekster,
samen te noemen: verzoekers,
advocaat: mr. J.F.M. van Weegberg te ’s-Gravenhage.

Procedure

De rechtbank heeft kennis genomen van:
  • het verzoekschrift;
  • het F9-formulier van 10 augustus 2021 met bijlagen van de zijde van verzoekers;
  • het F9-formulier van 23 augustus 2021 met bijlagen van de zijde van verzoekers.
Op 21 april 2022 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen:
- verzoekers met hun advocaat.
Op de zitting hebben verzoekers nog een nader stuk overgelegd. Dit betreft een verklaring van de moeder van verzoekster van 19 april 2022, die aangeeft geen bezwaar te hebben tegen toewijzing van het verzochte.

Verzoek

Het verzoek strekt tot:
  • adoptie van verzoekster door verzoeker;
  • het geven van een last aan de ambtenaar van de Burgerlijke Stand van de gemeente ’s-Gravenhage om een latere vermelding van deze adoptie aan de geboorteakte van verzoekster te voegen;
  • bepaling dat de griffier van de rechtbank een afschrift van deze beschikking aan de ambtenaar zal zenden zodra de uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan;
  • wijziging van de geslachtsnaam van verzoekster in [geslachtsnaam Y] ;
een en ander met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

Feiten

  • Verzoekster is op [geboortedatum] 1994 geboren als dochter van [XX] (hierna ook: de moeder). Zij is op het moment van aangifte erkend door [YY] (hierna: de biologische vader) en heeft toen zijn geslachtsnaam gekregen.
  • Op 13 mei 1997 is verzoeker gehuwd met de moeder. Dit huwelijk is door echtscheiding ontbonden op [echtscheidingsdatum] 2000.
  • Bij Koninklijk Besluit met nummer [nr.] van 16 juni 2004 is de geslachtsnaam van verzoekster gewijzigd in [geslachtsnaam XX]
  • De biologische vader van verzoekster is op [datum overlijden] 2013 te [plaats van overlijden] overleden.

Beoordeling

Het verzoek
Verzoeker wenst verzoekster te adopteren. Verzoekers hebben daarbij het volgende naar voren gebracht. Verzoekster is op [geboortedatum] 1994 geboren uit de relatie van haar moeder en haar biologische vader. Vrijwel direct na de geboorte zijn de moeder en de biologische vader uit elkaar gegaan. Vanaf dat moment was er geen contact meer tussen verzoekster en haar biologische vader. In 1996, toen verzoekster 2 jaar oud was, hebben de moeder en verzoeker een relatie gekregen en zij trouwden op [huwelijksdatum] 1997. Als het huwelijk tussen de moeder en verzoeker in 2000 strandt, gaan zij op goede voet uit elkaar en wordt er in het scheidingsconvenant een omgangsregeling tussen verzoeker en verzoekster overeengekomen. In de jaren die volgen blijven verzoekers elkaar conform de omgangsregeling om de week zien en zijn zij nauw met elkaar betrokken en verzoekster ook met de familie van verzoeker. Verzoekster brengt daarnaast een deel van de schoolvakanties en diverse feestdagen met verzoeker door. Ook als de moeder van verzoekster in 2004, verzoekster is dan tien jaar oud, haar nieuwe man ontmoet en met verzoekster bij hem intrekt, blijft de band tussen verzoekers onveranderd sterk. Zo hebben zij veel steun aan elkaar gehad toen de moeder van verzoeker (oma [geslachtsnaam Y] ) op 92-jarige leeftijd overleed. Verzoekster heeft altijd een zeer innig contact gehad met haar oma [geslachtsnaam Y] en zij heeft ook op haar uitvaart gesproken. Verzoeker is ook aanwezig als verzoekster in 2018 beëdigd wordt in het kader van haar start met haar opleiding aan de politieacademie. Er bestaat dan ook een hechte emotionele band tussen verzoekers. Verzoeker heeft altijd de vaderrol voor verzoekster vervuld, vanaf het moment dat zij elkaar ontmoet hebben. De ziekte van de moeder van verzoekster en het uitgebroken coronavirus hebben hen doen realiseren dat het leven niet vanzelfsprekend is en zij willen heel graag de band tussen hen beiden, die van vader en dochter, juridisch laten vastleggen, zodat verzoekster ook officieel familie is van verzoeker. Daarbij komt ook dat als verzoeker ziek wordt of anderszins, verzoekster niet juridisch aan de zijlijn zal staan.
Op de zitting hebben verzoekers bevestigd dat het verzoek beoogt alleen de familierechtelijke band met de biologische (en juridische) vader te doorbreken maar de familierechtelijke band met de moeder te behouden.
De rechtbank overweegt als volgt
Of de verzochte adoptie mogelijk is, wordt bepaald aan de hand van de gronden en voorwaarden als vermeld in de artikelen 1:227 en 1:228 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
Op grond van artikel 1:227 lid 1 BW geschiedt adoptie door een uitspraak van de rechtbank op verzoek van twee personen of op verzoek van één persoon alleen. Op grond van lid 2 van dit artikel kan het verzoek door de adoptant die echtgenoot, geregistreerde partner of andere levensgezel van de ouder is, slechts worden gedaan, indien hij ten minste drie aaneengesloten jaren onmiddellijk voorafgaande aan de indiening van het verzoek met die ouder heeft samengeleefd.
Op grond van lid 3 van dit artikel kan het verzoek alleen worden toegewezen, indien de adoptie in het kennelijk belang van het kind is, op het tijdstip van het verzoek tot adoptie vaststaat en voor de toekomst redelijkerwijs te voorzien is dat het kind niets meer van zijn ouder(s) in de hoedanigheid van ouder te verwachten heeft, en aan de voorwaarden genoemd in artikel 1:228 BW wordt voldaan.
De voorwaarden voor adoptie, genoemd in artikel 1:228 BW lid 1, zijn – voor zover hier van belang – :
dat het kind op de dag van het eerste verzoek minderjarig is, en dat het kind, indien het op de dag van het verzoek twaalf jaren of ouder is, ter gelegenheid van zijn verhoor niet van bezwaren tegen toewijzing van het verzoek heeft doen blijken;
dat het kind geen kleinkind van de adoptant is;
dat de adoptant ten minste achttien jaar ouder is dan het kind;
at geen van de ouders het verzoek tegenspreekt;
(niet van toepassing);
dat de adoptant het kind gedurende ten minste een jaar heeft verzorgd en opgevoed of, in geval van adoptie door twee personen tezamen, dat zij het kind gedurende ten minste een jaar hebben verzorgd en opgevoed; indien de echtgenoot, geregistreerde partner of andere levensgezel van de ouder het kind adopteert, geldt dat de adoptant en die ouder het kind gedurende ten minste een jaar hebben verzorgd en opgevoed;
dat de ouder(s) niet of niet langer het gezag over het kind hebben. Indien evenwel de levensgezel van de ouder het kind adopteert, geldt dat deze ouder alleen of samen met voornoemde levensgezel het gezag heeft.
Toetsing aan de vereisten
Verzoeker was op het moment van indiening van het verzoek noch de echtgenoot, noch geregistreerd partner of levensgezel van de moeder en heeft niet ten minste drie aaneengesloten jaren onmiddellijk voorafgaande aan de indiening van het verzoek met de moeder samengeleefd. Dit betekent dat niet is voldaan aan de in artikel 1:227 lid 2 BW gestelde voorwaarden. Die bepaling is van dwingend recht, zodat (stiefouder)adoptie in dit geval in beginsel is uitgesloten.
Daarbij komt dat verzoekster op het moment van indiening van het verzoek al meerderjarig was. Dit betekent dat evenmin is voldaan aan het bepaalde van artikel 1:228 lid 1 onder a, BW. Uit de voorwaarden vermeld in artikel 1:228 BW volgt dat adoptie primair een kinderbeschermingsmaatregel is. Daarom is adoptie van meerderjarigen uitgesloten. Omdat niet is voldaan aan het minderjarigheidscriterium, is evenmin voldaan aan de grond van artikel 1:227 lid 3 BW.
Het verzoek ligt gelet op het voorgaande dan ook als niet op de wet gegrond voor afwijzing gereed.
Beroep op artikel 8 EVRM
Verzoekers hebben een beroep gedaan op family life in de zin van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en verzocht om de dwingendrechtelijke wetsbepaling van artikel 1:228 lid 1 onder a BW terzijde te stellen.
Uit het hiervoor onder ‘toetsing aan de vereisten’ overwogene blijkt dat niet alleen de dwingendrechtelijke wetsbepaling van artikel 1:228 lid 1 onder a BW terzijde moet worden geschoven, maar ook die van artikel 1:227 lid 2 en lid 3 BW. Verzoekers doen aldus een ruimhartig beroep op artikel 8 EVRM.
De rechtbank stelt voorop dat het recht op adoptie als zodanig niet behoort tot één van het door het EVRM beschermde rechten maar dat een weigering een adoptie toe te staan onder bijzondere omstandigheden wel een inbreuk kan opleveren op de door artikel 8 EVRM gegarandeerde rechten. In dat geval moet sprake zijn van zeer bijzondere omstandigheden die een terzijdestelling van voormelde dwingendrechtelijke nationale bepalingen rechtvaardigen. Het moet dan gaan om (zeer) uitzonderlijke gevallen, waarin de weigering van een adoptie een ongeoorloofde inbreuk op het door artikel 8 EVRM beschermde gezins- en familieleven met zich zou brengen. Dat een gevoelde familieband niet wordt omgezet in een juridisch gezinsverband is op zichzelf dus niet in strijd met artikel 8 EVRM. Het enkele feit dat adoptie niet mogelijk is wanneer niet wordt voldaan aan de in de nationale wetgeving vastgestelde gronden en voorwaarden, kan daarom in beginsel niet worden aangemerkt als een ongeoorloofde inbreuk op het recht op family life.
Zeer bijzondere omstandigheden
Uit het verzoekschrift en hetgeen op de zitting naar voren is gebracht blijkt dat verzoeker en de moeder van verzoekster ten tijde van hun huwelijk hebben overwogen om een adoptieverzoek in te dienen. Hier hebben zij op dat moment bewust vanaf gezien omdat zij als partners niet aan de driejaarstermijn hadden voldaan als bedoeld in artikel 1:227 lid 2 BW. De rechtbank is van oordeel dat deze bewuste keuze van de verzorgers om af te zien van een adoptieverzoek nu eerder een contra-indicatie is voor toewijzing van het verzoek dan een aanleiding om nu alsnog over diezelfde wettelijke eis heen te stappen.
Daarnaast is verzoekster niet net meerderjarig, maar is de termijnoverschrijding op het moment van indiening van het verzoek zo’n negen jaar. Verzoekers hebben geen concrete omstandigheden gesteld waaruit volgt dat zij zich niet eerder tot de rechtbank hadden kunnen wenden.
Verzoekers hebben nog aangevoerd dat zij op dit moment door de buitenwereld niet als vader en dochter worden gezien, bijvoorbeeld bij medische aangelegenheden. Dit kwam tijdens de coronapandemie duidelijk naar voren voor hen. Omdat verzoekers op dit moment geen familie van elkaar zijn in de zin van de wet, zullen zij door zorgverleners niet als zodanig worden aangemerkt, mocht er met één van hen iets zijn. De rechtbank stelt vast dat verzoekers deze invulling van hun family life, in die zin dat zij bijvoorbeeld bij medische aangelegenheden aanspreekpunt voor de ander zijn, ook op andere wijze dan door adoptie kunnen ondervangen. De weigering om een adoptie uit te spreken, levert op dit punt dan ook geen ongeoorloofde inbreuk op hun beschermde gezins- en familieleven op.
Verzoekster heeft aangegeven dat zij op meerdere momenten in haar leven psychische hulp heeft gezocht. Desgevraagd is tijdens de zitting gebleken dat de oorzaak voor deze psychische begeleiding niet zozeer is gelegen in de wens om geadopteerd te worden, maar in het gevoel van afwijzing door haar biologische vader waar zij nog altijd last van heeft. Nu de aard van haar klachten met name ziet op haar biologische vader, is het niet uitspreken van de adoptie geen dusdanige inbreuk op het beschermde gezins- en familieleven van verzoekster dat door de weigering hierop een inbreuk wordt gemaakt.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verzoekers onvoldoende hebben gesteld om zulke bijzondere omstandigheden aan te nemen, dat beide wetsartikelen terzijde geschoven kunnen worden. Dat maakt dat de conclusie, dat het verzoek als niet op de wet gegrond voor afwijzing gereed ligt, ongewijzigd blijft in het licht van artikel 8 EVRM. Dat laat onverlet dat zij hun onderlinge, erg speciale band als vader en dochter invoelbaar naar voren hebben gebracht.
Overige verzoeken
De overige verzoeken zien op de situatie dat de adoptie wordt uitgesproken. Omdat het verzoek tot adoptie door de rechtbank wordt afgewezen, komt de rechtbank niet meer toe aan de overige gedane verzoeken. Deze liggen bij gebrek aan belang voor afwijzing gereed.

Beslissing

De rechtbank:
wijst het verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.M. Vink, W.G. de Boer, C.S.F. de Nijs, rechters, bijgestaan door mr. I.M. Talstra - Touwen als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 mei 2022.