ECLI:NL:RBDHA:2022:5073

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 april 2022
Publicatiedatum
25 mei 2022
Zaaknummer
21/825
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit tot vermindering van WIA-uitkering door prepensioen

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 28 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een WIA-uitkering ontvangt, en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (Uwv). Eiseres ontving sinds 1 augustus 2020 een prepensioen, maar het Uwv besloot dit bedrag in mindering te brengen op haar WIA-uitkering. Eiseres was van mening dat dit onterecht was, omdat zij het prepensioen pas had ontvangen na haar eerste ziektedag en zij niet had verwacht dat dit zou worden gekort op haar uitkering. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 17 maart 2022, waarbij eiseres aanwezig was en het Uwv vertegenwoordigd werd door een gemachtigde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het Uwv zich op het standpunt stelde dat het prepensioen als inkomen moet worden aangemerkt en dat dit op grond van artikel 52 van de WIA voor 70% in mindering wordt gebracht op de WIA-uitkering. Eiseres voerde aan dat de regelgeving niet expliciet vermeldt dat prepensioen dat na de eerste ziektedag wordt ontvangen, in mindering moet worden gebracht op de WIA-uitkering. De rechtbank heeft de regelgeving omtrent de WIA en het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten (AIB) bestudeerd en geconcludeerd dat het Uwv het prepensioen onterecht in mindering heeft gebracht op de WIA-uitkering.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het Uwv opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Eiseres heeft recht op vergoeding van het door haar betaalde griffierecht, maar haar verzoek om schadevergoeding is afgewezen, omdat zij de gestelde schade niet heeft onderbouwd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/825

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 april 2022 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres,

en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: J.S. de Vreeze).

Procesverloop

In het besluit van 7 september 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres laten weten dat haar prepensioen per 1 augustus 2020 in mindering wordt gebracht op haar uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) en dat zij het teveel uitgekeerde bedrag van € 205,54 bruto moet terugbetalen.
In het besluit van 24 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 17 maart 2022 door middel van Skype op zitting behandeld. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Van welke feiten en omstandigheden gaat de rechtbank uit?
1.1.
Eiseres was laatstelijk werkzaam als medewerker administratie bij het ministerie van Binnenlandse Zaken. Sinds 2 januari 2017 ontvangt zij een WIA-uitkering. Per 15 april 2020 is deze uitkering omgezet naar een uitkering op grond van de Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA).
1.2.
Op 1 augustus 2020 is het dienstverband van eiseres beëindigd. Per diezelfde datum ontvangt eiseres een prepensioen van € 317,19 bruto per maand. Eiseres heeft deze wijzigingen doorgegeven en hierop heeft verweerder het primaire besluit genomen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Besluitvorming van verweerder
2. In het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiseres het prepensioen pas is gaan ontvangen na de eerste ziektedag en dat het prepensioen daarom wordt aangemerkt als inkomen. Op grond van artikel 52 van de WIA, wordt dit voor 70% in mindering gebracht op de WIA-uitkering.
3. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert – samengevat weergegeven – aan dat zij genoodzaakt was om 10% prepensioen op te nemen opdat zij haar voorwaardelijk opgebouwde pensioen niet zou verliezen. Zij had niet verwacht dat het prepensioen gekort zou worden op haar IVA-uitkering. Eiseres stelt dat niet in de wet staat dat als je het prepensioen niet al had voordat je ziek werd, dat dit wordt gekort op de WIA-uitkering. Volgens financiële gidsen van Kandoor en andere informatie van internet brengt verweerder ten onrechte het prepensioen in mindering op de IVA-uitkering. Tot slot verzoekt eiseres om een immateriële schadevergoeding.
De regelgeving waar het hier om gaat
4.1.
In artikel 52 van de WIA is geregeld dat inkomen in mindering wordt gebracht op de IVA-uitkering. Volgens het eerste lid van dit artikel wordt de uitkomst van de berekening 0,7 x A x B/C per kalendermaand op de IVA-uitkering in mindering gebracht. Hierbij staat A voor het inkomen per kalendermaand, B voor het dagloon waarnaar de IVA-uitkering is berekend en C voor het dagloon waarnaar de IVA-uitkering zou zijn berekend als deze niet zou zijn gemaximeerd. Volgens het vierde lid van artikel 52 van de WIA wordt nader geregeld wat onder inkomen moet worden verstaan. Deze nadere regels zijn vastgelegd in het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten (AIB).
4.2.
In artikel 3:3, tweede lid, van het AIB is de situatie geregeld voor mensen die een WIA-uitkering ontvangen en daarnaast inkomen hebben. Volgens onderdeel c van artikel 3:3, tweede lid, van het AIB wordt inkomen gekort als iemand naast zijn WIA-uitkering een uit een dienstbetrekking voortvloeiende pensioenuitkering ontvangt, dan wel een uitkering die voorafgaat aan die uitkering of het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. Onder inkomen wordt dan verstaan het loon dat werd genoten in de maand voorafgaande aan de maand waarin het recht op prepensioen is ontstaan. Dit inkomen dient vervolgens gekort te worden op de manier zoals die staat beschreven in het eerder genoemde artikel 52, eerste lid, van de WIA.
Uitleg van de regelgeving
5.1.
Ter zitting heeft verweerder toegelicht uit het artikel af te leiden dat de aftrek die voorheen plaatsvond onveranderd moet worden voortgezet. Omdat dit in het nadeel van eiseres zou zijn, voor zover zij dat loon niet meer ontvangt, heeft verweerder het prepensioen aangemerkt als inkomen als bedoeld in artikel 3:2 van het AIB en in mindering gebracht op de WIA-uitkering.
5.2
De rechtbank begrijpt artikel 3:3, tweede lid onder c, van het AIB zo dat daarin wordt geregeld welk inkomen op de WIA-uitkering gekort moet worden vanaf het moment dat een betrokkene prepensioen ontvangt naast de WIA-uitkering. Dat is het inkomen, bedoeld in artikel 3:2 van het AIB, dat werd genoten in de maand voorafgaande aan de maand waarin recht ontstond op die pensioenuitkering. Voor zover dat loon niet meer wordt ontvangen nadat het prepensioen is ingegaan, is aan deze aftrek echter de grondslag ontvallen. Voor de aftrek van het prepensioen biedt artikel 3;3, tweede lid, onder c van het AIB naar het oordeel van de rechtbank geen basis. Evenmin bevat het AIB een andere bepaling waarin deze basis gevonden kan worden. Dit overigens in tegenstelling tot bij de ontvangst van prepensioen naast een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). In artikel 3:5, vierde lid, onder a, van het AIB wordt ten aanzien van een dergelijke samenloop bepaald dat in dat geval het prepensioen wordt gekort op de WW-uitkering.
Het oordeel van de rechtbank
6. Het voorgaande betekent dat verweerder het prepensioen van eiseres onterecht in mindering op haar WIA-uitkering heeft gebracht. Het beroep is daarom gegrond. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking. Het bestreden besluit zal wegens strijd met de wet worden vernietigd.
7. Voor toepassing van de bestuurlijke lus ziet de rechtbank geen aanleiding. Verweerder zal een nieuw besluit op bezwaar moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank zal hiervoor een termijn van zes weken stellen.
8. Voor zover eiseres verzoekt om schadevergoeding, is de rechtbank van oordeel dat eiseres de gestelde schade niet heeft onderbouwd. Dit verzoek moet daarom worden afgewezen.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
10. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiseres te vergoeden;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A.J. Overdijk, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A.C. van Poelgeest, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 april 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.