In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 28 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een WIA-uitkering ontvangt, en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (Uwv). Eiseres ontving sinds 1 augustus 2020 een prepensioen, maar het Uwv besloot dit bedrag in mindering te brengen op haar WIA-uitkering. Eiseres was van mening dat dit onterecht was, omdat zij het prepensioen pas had ontvangen na haar eerste ziektedag en zij niet had verwacht dat dit zou worden gekort op haar uitkering. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 17 maart 2022, waarbij eiseres aanwezig was en het Uwv vertegenwoordigd werd door een gemachtigde.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het Uwv zich op het standpunt stelde dat het prepensioen als inkomen moet worden aangemerkt en dat dit op grond van artikel 52 van de WIA voor 70% in mindering wordt gebracht op de WIA-uitkering. Eiseres voerde aan dat de regelgeving niet expliciet vermeldt dat prepensioen dat na de eerste ziektedag wordt ontvangen, in mindering moet worden gebracht op de WIA-uitkering. De rechtbank heeft de regelgeving omtrent de WIA en het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten (AIB) bestudeerd en geconcludeerd dat het Uwv het prepensioen onterecht in mindering heeft gebracht op de WIA-uitkering.
De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het Uwv opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Eiseres heeft recht op vergoeding van het door haar betaalde griffierecht, maar haar verzoek om schadevergoeding is afgewezen, omdat zij de gestelde schade niet heeft onderbouwd.