ECLI:NL:RBDHA:2022:5072

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 april 2022
Publicatiedatum
25 mei 2022
Zaaknummer
21/623
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen toekenning Ziektewet-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid ex-werkneemster

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen Zorgboodschap B.V. en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de toekenning van een Ziektewet-uitkering aan een ex-werkneemster. De ex-werkneemster had zich op 16 maart 2020 ziek gemeld, terwijl haar dienstverband op 1 april 2020 eindigde. De werkgever, Zorgboodschap B.V., was van mening dat de ex-werkneemster niet ziek uit dienst was gegaan, omdat zij op 26 maart 2020 weer in staat was om te werken. De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de Uwv de ziekmelding van de ex-werkneemster correct had overgenomen en dat de toekenning van de Ziektewet-uitkering op basis van de medische rapporten van de verzekeringsarts b&b gerechtvaardigd was.

De rechtbank heeft overwogen dat de verzekeringsarts b&b zorgvuldig te werk is gegaan en dat er geen tegenstrijdigheden in de rapporten waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ex-werkneemster op de datum in geding arbeidsongeschikt was voor haar maatgevende arbeid, en dat de werkgever niet voldoende bewijs had geleverd om de conclusie van de verzekeringsarts te weerleggen. De rechtbank heeft het beroep van Zorgboodschap B.V. ongegrond verklaard, wat betekent dat de toekenning van de Ziektewet-uitkering aan de ex-werkneemster in stand blijft.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige medische beoordeling bij arbeidsongeschiktheid en de rol van de verzekeringsarts in het proces. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling, en de uitspraak is openbaar uitgesproken op 7 april 2022.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/623

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 april 2022 in de zaak tussen

Zorgboodschap B.V., uit Sassenheim, eiseres

(gemachtigde: drs. J.H.J. Kuckelkorn),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. N. Regragui).

Procesverloop

In het besluit van 16 juni 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de ziekmelding van ex-werkneemster [A] overgenomen en aan haar per 1 april 2020 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
In het besluit van 11 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft nadere stukken ingediend. Verweerder heeft op deze stukken gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 17 maart 2022 door middel van Skype op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [B] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De ex-werkneemster heeft geen toestemming gegeven om stukken die medische gegevens bevatten ter kennisname aan eiseres te sturen. Daarom zal de rechtbank de motivering van haar oordeel voor zover nodig beperken om te voorkomen dat deze gegevens alsnog openbaar worden.
2.1.
De rechtbank gaat bij haar beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2.2.
Ex-werkneemster is van 2 september 2019 tot en met 31 maart 2020 via eiseres, eigenrisicodrager, als orderpicker werkzaam geweest. Op 16 maart 2020 heeft ex-werkneemster zich ziek gemeld. Op 1 april 2020 is het dienstverband van ex-werkneemster geëindigd.
2.3.
Op 1 april 2020 heeft ex-werkneemster zich bij verweerder ziekgemeld per
16 maart 2020. Verweerder heeft eiseres hierop aangeschreven op 2 april 2020, 7 april 2020 en 11 mei 2020 met het verzoek om de ziekmelding van ex-werkneemster in behandeling te nemen. Wegens het uitblijven van een reactie aan de zijde van eiseres heeft verweerder het primaire besluit genomen.
3. In het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder verwijst ter onderbouwing van zijn standpunt naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) van 7 december 2020. Hierin wordt geconcludeerd dat ex-werkneemster vanaf 1 april 2020 arbeidsongeschikt is voor haar arbeid.
4. Eiseres kan zich niet met het bestreden besluit verenigen. Zij voert aan dat ex-werkneemster zich op 16 maart 2020 met verkoudheidsklachten heeft ziekgemeld, maar dat zij op 26 maart 2020 niet meer ziek was en weer in staat om te werken. Ex-werkneemster is derhalve niet ziek uit dienst gegaan. Eiseres acht het onzorgvuldig dat de verzekeringsarts geen medische informatie heeft opgevraagd en acht maanden na datum in geding op basis van de verklaringen van ex-werkneemster concludeert dat zij niet geschikt is voor haar maatgevende arbeid. In de primaire fase heeft bovendien geen medisch onderzoek door een verzekeringsarts plaatsgevonden. Tot slot voert eiseres aan dat, in tegenstelling tot wat de verzekeringsarts b&b stelt, bij de werkzaamheden als orderpicker sprake is van een dynamische belasting en geen statische.
5. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
6.1.
De rechtbank stelt voorop dat verweerder zijn besluiten omtrent de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep niet kunnen worden aangevochten. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
6.2.
Naar aanleiding van het bezwaar heeft de verzekeringsarts b&b dossieronderzoek verricht, de hoorzitting van 7 december 2020 bijgewoond en medisch onderzoek bij ex-werkneemster verricht. Hiervan heeft hij op 7 december 2020 een rapport opgesteld. Er was sprake van een dysbalans tussen de belasting en belastbaarheid op datum in geding. De fysiek wat zwaardere (vooral statische) belasting in het werk van ex-werkneemster is gecontra-indiceerd. De verzekeringsarts b&b concludeert dat ex-werkneemster op datum in geding ongeschikt was voor de maatgevende arbeid.
6.3.
Naar aanleiding van het beroep heeft de verzekeringsarts b&b op 27 december 2021 een aanvullend rapport opgesteld. De verzekeringsarts b&b heeft medische gegevens opgevraagd en hiertoe stukken van de huisarts van 22 november 2021 en van het LUMC van 11 juni 2021 ontvangen. Op grond van deze stukken concludeert hij dat er geen medische argumenten zijn om te veronderstellen dat ex-werkneemster in de periode na de datum van de ziekmelding geen medische klachten had.
6.4.
Op 20 januari 2022 heeft de verzekeringsarts b&b in een aanvullend rapport gereageerd op de stelling van eiseres betreffende de dynamische en statische belasting. Statische belasting geeft een extra risico en bij eiseres was er zowel fysiek zware dynamische als statische belasting waardoor zij niet geschikt was voor haar arbeid.
6.5.
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Hoewel eiseres terecht stelt dat verweerder in de primaire fase ten onrechte geen onderzoek door een verzekeringsarts heeft laten verrichten, kan dit niet leiden tot het oordeel dat er sprake is van een onzorgvuldig onderzoek nu deze tekortkoming in de bezwaarfase is hersteld. De verzekeringsarts b&b heeft immers dossieronderzoek verricht en ex-werkneemster medisch heeft onderzocht. Voor zover eiseres stelt dat de verzekeringsarts b&b geen medische informatie heeft opgevraagd en een conclusie trekt op basis van de verklaringen van ex-werkneemster, overweegt de rechtbank als volgt. Uit de rapportage van de verzekeringsarts b&b van 7 december 2020 blijkt niet dat deze arts ten tijde van zijn onderzoek medisch objectiveerbare klachten heeft geconstateerd. Uit die rapportage blijkt echter wel dat ex-werkneemster tijdens de hoorzitting een document heeft getoond waaruit blijkt dat zij voor haar klachten medicatie heeft gekregen. Ook heeft zij zeer specifieke medische gegevens met de verzekeringsarts b&b gedeeld.
De verzekeringsarts b&b heeft naar aanleiding van het beroep alsnog medische stukken opgevraagd bij de huisarts en het LUMC. Nu deze stukken de eerste bevindingen van de verzekeringsarts b&b en daarmee ook het verhaal van ex-werkneemster bevestigen is de rechtbank van oordeel dat de verzekeringsarts b&b voldoende onderzoek heeft verricht.
6.6.
De rechtbank ziet evenmin aanleiding om het door verweerder uitgevoerde medisch onderzoek en de daarop gebaseerde conclusies voor onjuist te houden. Eiseres heeft geen medische informatie in het geding gebracht op basis waarvan twijfel over de beoordeling door de verzekeringsarts b&b gerechtvaardigd is. Voor zover zij stelt dat ex-werkneemster zich ziek heeft gemeld met verkoudheidsklachten en zich op 26 maart 2020 weer hersteld heeft gemeld, is dit op geen enkele manier onderbouwd. Ook strookt dit niet met de verklaringen van ex-werkneemster tijdens de hoorzitting. Hier heeft zij wel degelijk aangegeven zich ziek te hebben gemeld met griepachtige verschijnselen. Voor de stelling dat de ex-werkneemster zich op of rond 26 maart 2020 hersteld heeft gemeld, is geen bewijs aanwezig. De rechtbank onderschrijft derhalve de medische grondslag van het bestreden besluit.
7. Het voorgaande betekent dat verweerder terecht per 1 april 2020 een ZW-uitkering aan ex-werkneemster heeft toegekend.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A.C. van Poelgeest, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 april 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.