In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen Zorgboodschap B.V. en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de toekenning van een Ziektewet-uitkering aan een ex-werkneemster. De ex-werkneemster had zich op 16 maart 2020 ziek gemeld, terwijl haar dienstverband op 1 april 2020 eindigde. De werkgever, Zorgboodschap B.V., was van mening dat de ex-werkneemster niet ziek uit dienst was gegaan, omdat zij op 26 maart 2020 weer in staat was om te werken. De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de Uwv de ziekmelding van de ex-werkneemster correct had overgenomen en dat de toekenning van de Ziektewet-uitkering op basis van de medische rapporten van de verzekeringsarts b&b gerechtvaardigd was.
De rechtbank heeft overwogen dat de verzekeringsarts b&b zorgvuldig te werk is gegaan en dat er geen tegenstrijdigheden in de rapporten waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ex-werkneemster op de datum in geding arbeidsongeschikt was voor haar maatgevende arbeid, en dat de werkgever niet voldoende bewijs had geleverd om de conclusie van de verzekeringsarts te weerleggen. De rechtbank heeft het beroep van Zorgboodschap B.V. ongegrond verklaard, wat betekent dat de toekenning van de Ziektewet-uitkering aan de ex-werkneemster in stand blijft.
De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige medische beoordeling bij arbeidsongeschiktheid en de rol van de verzekeringsarts in het proces. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling, en de uitspraak is openbaar uitgesproken op 7 april 2022.