Op 17 maart 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster een voorlopige voorziening heeft verzocht. Dit verzoek is ingediend via e-mail op 13 februari 2022, maar verzoekster heeft nagelaten een kopie van het besluit waartegen het verzoek is gericht, bij te voegen. De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan. Verzoekster heeft aangevoerd dat zij betalingsonmacht heeft met betrekking tot het griffierecht, wat door de voorzieningenrechter is toegewezen, waardoor zij geen griffierecht hoeft te betalen voor deze procedure.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat in een verzoekschrift een goede omschrijving van het besluit vereist is, evenals de bijlagen van het bezwaar- of beroepschrift. Aangezien verzoekster geen kopie van het besluit heeft overgelegd, kon het verzoek niet in behandeling worden genomen. De griffier had verzoekster op 16 februari 2022 verzocht om binnen vijf werkdagen de ontbrekende informatie aan te leveren, maar verzoekster heeft hier niet aan voldaan. Hierdoor was het voor de voorzieningenrechter onduidelijk waar verzoekster het niet mee eens was, en het verzoek is daarom kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open, zoals bepaald in de Algemene wet bestuursrecht.