ECLI:NL:RBDHA:2022:5050
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening visum kort verblijf
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 23 mei 2022 uitspraak gedaan op het verzoek van een Turkse burger om een voorlopige voorziening te treffen met betrekking tot de afwijzing van zijn aanvraag voor een visum kort verblijf. Het primaire besluit, genomen op 18 februari 2022, weigerde de afgifte van het visum, omdat de verzoeker onvoldoende had aangetoond dat hij na zijn verblijf in Nederland het land zou verlaten. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen dit besluit en vroeg de voorzieningenrechter om de werking van het primaire besluit op te schorten, zodat hij naar Nederland kon afreizen voor een verlovingsfeest.
De voorzieningenrechter overwoog dat er geen spoedeisend belang was dat de afwijzing van het verzoek rechtvaardigde. De verzoeker had niet onderbouwd waarom hij zijn verlof niet kon opschuiven en de reden voor zijn visumaanvraag, het bezoeken van familie, was niet voldoende om de afwijzing te weerleggen. Bovendien waren de overgelegde documenten ter onderbouwing van zijn binding met Turkije in het Turks en niet vertaald, waardoor de voorzieningenrechter niet kon beoordelen of deze voldoende waren.
Uiteindelijk werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat de voorzieningenrechter geen zeer bijzondere omstandigheden aanwezig achtte die een uitzondering op de regels rechtvaardigden. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier en er stond geen hoger beroep open tegen deze beslissing.