ECLI:NL:RBDHA:2022:504

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 januari 2022
Publicatiedatum
27 januari 2022
Zaaknummer
C/09/620567 / JE RK 21-2683
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van jeugdbescherming

Op 14 januari 2022 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De kinderrechter oordeelt dat de gronden voor de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn. De kinderrechter vindt het betreurenswaardig dat het NIFP-onderzoek, dat noodzakelijk is voor het bepalen van het opvoedperspectief van [minderjarige], zo lang op zich laat wachten. Gezien de problematiek van [minderjarige] is het niet passend om haar nu bij de ouders te plaatsen, voordat er duidelijkheid is over de opvoedbehoeften en de opvoedvaardigheden van de ouders. Totdat deze duidelijkheid is verkregen, dient [minderjarige] in het pleeggezin te blijven.

De kinderrechter heeft kennisgenomen van de verzoeken van de gecertificeerde instelling, de vader en de moeder. De gecertificeerde instelling heeft verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing voor een jaar, terwijl de vader en moeder om kortere verlengingen hebben verzocht. De kinderrechter heeft de argumenten van alle partijen afgewogen en is tot de conclusie gekomen dat de ondertoezichtstelling voor een jaar moet worden verlengd en de machtiging uithuisplaatsing voor zes maanden. De kinderrechter benadrukt het belang van de betrokkenheid van een jeugdbeschermer en de noodzaak om de omgangsregeling tussen [minderjarige] en haar ouders te herzien, zodat de band tussen hen behouden blijft.

De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de schriftelijke uitwerking vastgesteld op 27 januari 2022. Hoger beroep kan worden ingesteld door de verzoeker en belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/620567 / JE RK 21-2683
Datum uitspraak: 14 januari 2022

Beschikking van de kinderrechter

Verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak naar aanleiding van het op 11 november 2021 ingekomen verzoekschrift van:

Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland,

hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
betreffende:

[minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2017 te [geboorteplaats]

hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de man] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
bijgestaan door advocaat: mr. E.M. Buijs-van Bemmel te Krimpen aan den IJssel,

[de vrouw]

hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
bijgestaan door advocaat: mr. E.W. van der Voet te Rotterdam.

[pleegouders] ,

hierna te noemen: de pleegouders.

Het procesverloop

Bij beschikking van 31 december 2021 heeft de kinderrechter in deze rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd van 8 januari 2022 tot 18 januari 2022 en voor dezelfde duur machtiging verleend om [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg. Het verzoek is voor het overige aangehouden tot de mondelinge behandeling ter zitting.
De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder thans ook:
- voornoemde beschikking d.d. 31 december 2021;
- het verweerschrift van de zijde van de vader d.d. 13 januari 2021.
Op 14 januari 2022 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
- mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] namens de gecertificeerde instelling;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat.
De pleegouders zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt tot verlenging van de ondertoezichtstelling voor de periode van één jaar, alsmede tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de ondertoezichtstelling.
De gecertificeerde instelling heeft het verzoek als volgt gemotiveerd. [minderjarige] verblijft sinds januari 2021 bij de pleegouders. Zij heeft veel meegemaakt in haar thuissituatie, waaronder de conflictueuze echtscheiding van de ouders. Er zijn zorgen over de hechtingsontwikkeling van [minderjarige] . Ook vertoont zij kindsignalen, zoals schrikkerige reacties en hyperalert gedrag. Inmiddels is bekend dat [minderjarige] kan starten met speltherapie om de dingen uit het verleden een plek te geven. De gecertificeerde heeft in februari 2021 een NIFP-onderzoek aangevraagd, zodat er een advies zou komen over onder meer het opvoedperspectief van [minderjarige] en de interactie tussen de ouders. Hoewel het NIFP in de zomer van 2021 zou starten met het onderzoek, is dat tot op heden niet gebeurd. Ter zitting heeft de gecertificeerde instelling toegelicht dat er in februari 2022 gestart gaat worden met het onderzoek. De gecertificeerde instelling acht dit onderzoek noodzakelijk voor het nemen van een beslissing over het opvoedperspectief van [minderjarige] . Het is niet in het belang van [minderjarige] dat ze nu thuis wordt geplaatst en later blijkt dat dit teruggedraaid moet worden. De gecertificeerde instelling verzoekt dan ook om de machtiging uithuisplaatsing te verlengen voor de periode van één jaar. Verder vindt de gecertificeerde instelling de betrokkenheid van een jeugdbeschermer noodzakelijk. Er zijn nog veel zorgen over [minderjarige] en het is belangrijk dat er een jeugdbeschermer is die toezicht houdt op de ontwikkeling van [minderjarige] en zorgt dat de juiste hulpverlening wordt ingezet. De gecertificeerde instelling merkt tevens op dat de vader en de moeder één keer in de twee weken omgang hebben met [minderjarige] . Daarbij zijn de bezoeken van de vader onbegeleid en van de moeder begeleid. In de weken dat er geen omgang plaatsvindt, is er een belmoment. In reactie op het betoog van de vader geeft de gecertificeerde instelling aan dat het op dit moment niet in het belang van [minderjarige] is om de omgang uit te breiden. De omgangsmomenten leveren veel stress op bij [minderjarige] , waarbij het enige tijd duurt voor zij weer zichzelf is na een bezoek. Ook voor de uitbreiding van de omgangsregeling wil de gecertificeerde instelling het NIFP-onderzoek afwachten, zodat er eerst duidelijkheid is over het opvoedperspectief van [minderjarige] .
Door en namens de vader is geen verweer gevoerd tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling, maar wel tegen de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing. De
vader verzoekt de kinderrechter primair om de machtiging tot uithuisplaatsing af te wijzen en te bepalen dat [minderjarige] aan de vader wordt toevertrouwd. Daartoe wordt door de vader aangevoerd dat hij het afgelopen jaar flinke stappen heeft gezet. De vader heeft behandeling gevolgd bij GGZ Rivierduinen en geeft aan hier veel baat bij te hebben gehad. Hij voelt zich stabiel, is weer fulltime aan het werk en heeft een ondersteunend netwerk om zich heen. De vader meent dan ook dat hij in staat is om de zorg voor [minderjarige] op zich te nemen en een stabiele en veilige basis voor haar te bieden. Subsidiair verzoekt de vader om de machtiging uithuisplaatsing voor vier maanden te verlengen en te bepalen dat de omgangsregeling wordt uitgebreid. De vader voert daartoe aan dat het onbegrijpelijk is dat het NIFP-onderzoek nog steeds niet gestart is. Hoewel de gecertificeerde instelling heeft aangegeven dat het onderzoek in februari kan starten, is niet duidelijk of er eerst onderzoek wordt gedaan naar de opvoedbehoeften van [minderjarige] of naar de opvoedvaardigheden en persoonlijkheidsstructuur van de ouders. Om druk op de ketel te zetten, dient de machtiging uithuisplaatsing niet langer dan vier maanden verlengd te worden. Verder verzoekt de vader om de omgangsregeling in duur en frequentie uit te breiden. De onbegeleide bezoeken verlopen goed en het is zaak dat [minderjarige] niet verder vervreemd raakt van de vader. In reactie op het betoog van de gecertificeerde instelling dat de omgang veel stress bij [minderjarige] bezorgt, geeft de vader aan dit ook veroorzaakt kan worden door het feit dat de bezoeken zo kort zijn.
Door en namens de moeder is geen verweer gevoerd tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling, maar wel tegen de duur van de machtiging uithuisplaatsing. De moeder verzoekt om de machtiging uithuisplaatsing te verlengen voor vier maanden en het overige aan te houden. Daartoe is aangevoerd dat het belangrijk is om een vinger aan de pols te houden, aangezien een uithuisplaatsing niet langer mag duren dan strikt noodzakelijk is. Het NIFP-onderzoek heeft ontzettend lang op zich laten wachten. De moeder is het wel met de gecertificeerde instelling eens dat het NIFP-onderzoek eerst gestart moet worden, zodat duidelijk wordt wat [minderjarige] precies nodig heeft. Hoewel het onderzoek misschien nog niet is afgerond binnen vier maanden, kan dan al wel beslist worden dat het onderzoek vanuit de thuissituatie – eventueel met opvoedondersteuning – kan worden voortgezet. De moeder geeft verder aan dat zij [minderjarige] het liefst bij zich wil hebben, maar zij begrijpt dat de vader dezelfde wens heeft. Zij staat er dan ook voor open dat er mogelijk in de toekomst een co-ouderschapsregeling wordt opgesteld. Daarnaast wil de moeder benadrukken dat zij de afgelopen tijd een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt. De moeder beschikt inmiddels over een eigen woning, heeft een baan en voert gesprekken met een psycholoog. Ook is de moeder bij de GZZ geweest, maar die zagen geen aanknopingspunten om haar verder te behandelen. Ten aanzien van de omgangsmomenten met [minderjarige] merkt de moeder op dat het contact goed verloopt. Het feit dat de bezoeken begeleid zijn, doet niets af aan de kwaliteit van de omgang. De moeder zou [minderjarige] het liefst meer willen zien, maar zij ziet hoe zwaar de bezoeken voor [minderjarige] zijn en dat maakt het lastig.

Beoordeling

De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter zitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor ondertoezichtstelling nog aanwezig zijn en dat het noodzakelijk is de ondertoezichtstelling te verlengen als verzocht. Verder is de kinderrechter van oordeel dat de in artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing nog aanwezig zijn.
De kinderrechter overweegt daartoe als volgt. Het is betreurenswaardig dat de start van het NIFP-onderzoek zo lang op zich laat wachten. Gelet op de problematiek van [minderjarige] vindt de kinderrechter het echter niet passend om [minderjarige] nu thuis te plaatsen. Er dient eerst duidelijkheid zijn over de opvoedbehoeften van [minderjarige] en de opvoedvaardigheden en persoonlijkheidsstructuur van de ouders. Tot er duidelijkheid is over het opvoedperspectief van [minderjarige] dient zij in het pleeggezin te blijven. Het is niet in het belang van [minderjarige] , die al signalen van een verstoorde hechting laat zien, dat zij bij (een van) de ouders wordt geplaatst en deze beslissing mogelijk later moet worden teruggedraaid. De kinderrechter zal het verzoek tot de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing toewijzen voor de duur van zes maanden en voor het overige aanhouden. Binnen deze termijn komt er hopelijk duidelijkheid voor [minderjarige] en de ouders. Over zes maanden zal dan opnieuw naar de situatie van [minderjarige] worden gekeken. Ongeacht de uitkomst van het onderzoek, vindt de kinderrechter de betrokkenheid van de jeugdbeschermer noodzakelijk. Er zijn genoeg zorgen die rechtvaardigen dat er toezicht wordt gehouden op de ontwikkeling van [minderjarige] . De kinderrechter zal het verzoek tot de verlenging van de ondertoezichtstelling toewijzen voor de verzochte duur. De kinderrechter wil de gecertificeerde instelling wel meegeven dat er goed gekeken moet worden naar de huidige omgangsregeling en de mogelijke uitbreiding daarvan naar meer dan een halve dag per twee weken. Het is immers belangrijk dat de band tussen de [minderjarige] en de ouders intact blijft en dat deze zo stevig mogelijk is.
Daarom zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] van 18 januari 2022 tot 8 januari 2023 met behoud van de Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland als gecertificeerde instelling die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling;
en
verlengt de aan Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland verleende machtiging om [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg van 18 januari 2022 tot 8 juli 2022;
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
houdt de behandeling van het verzoek voor het overige aan tot een nader te bepalen zitting,
gelegen vóór 8 juli 2022;
verzoekt de gecertificeerde instelling om
uiterlijk twee wekenvoorafgaand aan voornoemde zitting een voortgangsverslag te overleggen en haar standpunt ten aanzien van het aangehouden deel van het verzoek kenbaar te maken;
gelast de griffier tegen voormelde zitting op te roepen:
- Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland;
- de vader;
- de advocaat van de vader: mr. E.M. Buijs-van Bemmel te Krimpen aan den IJssel;
- de moeder;
- de advocaat van de moeder: mr. E.W. van der Voet te Rotterdam;
- de pleegouders.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 14 januari 2022 door mr. M.F. Baaij, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.M. Dreef als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 27 januari 2022.
Voor zover in deze beschikking eindbeslissingen staan, kan hoger beroep tegen deze beschikking worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.