Op 14 januari 2022 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De kinderrechter oordeelt dat de gronden voor de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn. De kinderrechter vindt het betreurenswaardig dat het NIFP-onderzoek, dat noodzakelijk is voor het bepalen van het opvoedperspectief van [minderjarige], zo lang op zich laat wachten. Gezien de problematiek van [minderjarige] is het niet passend om haar nu bij de ouders te plaatsen, voordat er duidelijkheid is over de opvoedbehoeften en de opvoedvaardigheden van de ouders. Totdat deze duidelijkheid is verkregen, dient [minderjarige] in het pleeggezin te blijven.
De kinderrechter heeft kennisgenomen van de verzoeken van de gecertificeerde instelling, de vader en de moeder. De gecertificeerde instelling heeft verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing voor een jaar, terwijl de vader en moeder om kortere verlengingen hebben verzocht. De kinderrechter heeft de argumenten van alle partijen afgewogen en is tot de conclusie gekomen dat de ondertoezichtstelling voor een jaar moet worden verlengd en de machtiging uithuisplaatsing voor zes maanden. De kinderrechter benadrukt het belang van de betrokkenheid van een jeugdbeschermer en de noodzaak om de omgangsregeling tussen [minderjarige] en haar ouders te herzien, zodat de band tussen hen behouden blijft.
De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de schriftelijke uitwerking vastgesteld op 27 januari 2022. Hoger beroep kan worden ingesteld door de verzoeker en belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.