ECLI:NL:RBDHA:2022:5037

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 mei 2022
Publicatiedatum
25 mei 2022
Zaaknummer
AWB - 20 _ 7624
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke zaak inzake inburgering en lening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 mei 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De eiser had beroep ingesteld tegen twee besluiten van de minister, waarbij hem een boete was opgelegd wegens het overschrijden van de inburgeringstermijn en een schuld aan de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) was vastgesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister op 5 april 2022 heeft aangegeven de eiser tijdig ingeburgerd te achten, wat leidde tot het vervallen van de boete en de kwijtschelding van de lening. Eiser trok daarop zijn beroep in en verzocht om een proceskostenveroordeling. De rechtbank heeft geoordeeld dat de minister aan de beroepen van de eiser tegemoet is gekomen en heeft het verzoek om proceskostenveroordeling toegewezen. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 1.300,- en heeft bepaald dat de minister verplicht is het door de eiser betaalde griffierecht van € 48,- te vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en de griffier heeft de beslissing op 27 mei 2022 vastgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 20/7624 en SGR 20/7663

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 mei 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.S. Nizamoeddin),
en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 17 maart 2020 (het primaire besluit 1) heeft verweerder aan verzoeker een boete opgelegd van € 250,-, omdat hij de inburgeringstermijn verwijtbaar heeft overschreden. Daarbij heeft verweerder bepaald dat de lening van verzoeker die hij bij de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) heeft afgesloten niet wordt kwijtgescholden vanwege het niet op tijd inburgeren.
Bij besluit van 19 maart 2020 (het primaire besluit 2) heeft verweerder op grond van de Wet inburgering (Wi) vastgesteld dat de schuld van verzoeker € 4.665,07 bedraagt en de hoogte van het maandbedrag op € 38,88 gesteld en bepaald dat verzoeker de schuld aan DUO moet terugbetalen.
Bij besluit van 23 oktober 2020 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar tegen het primaire besluit 1 ongegrond verklaard.
Bij afzonderlijk besluit van 23 oktober 2020 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder het bezwaar tegen het primaire besluit 2 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen beide bestreden besluiten beroep ingesteld. Zaaknummer SGR 20/7624 is gekoppeld aan het bestreden besluit 2 en zaaknummer SGR 20/7663 aan het bestreden besluit 1.
Bij besluit van 22 januari 2021 heeft verweerder het besteden besluit 2 ingetrokken. Verweerder heeft het bezwaar van verzoeker tegen het primaire besluit 2 gedeeltelijk kennelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk kennelijk ongegrond verklaard. Gelet op artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dit besluit van rechtswege onderdeel uit van het beroep.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 5 april 2022 heeft verweerder laten weten aanleiding te zien verzoeker tijdig ingeburgerd te achten. Het gevolg hiervan is dat de boete vervalt en de lening wordt kwijtgescholden.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoeker het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek.
Verweerder heeft de rechtbank meegedeeld dat hij zich refereert aan het oordeel van de rechtbank.

Overwegingen

De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop is verweerder tegemoet gekomen aan de beroepen van verzoeker.
Het verzoek wordt als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten en stelt daarbij vast dat sprake is van samenhangende zaken, aangezien de bezwaarschriften en de beroepschriften gelijktijdig zijn ingediend door dezelfde rechtsbijstandverlener en beide procedures hetzelfde feitencomplex kennen. De kosten stelt de rechtbank daarom op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.300,-(1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 541,- en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- met een wegingsfactor 1).
De rechtbank wijst erop dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is in beide zaken het door verzoeker betaalde griffierecht van € 48,- te vergoeden. Verzoeker zal zich hiervoor dan ook tot verweerder moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van
€ 1.300,-
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Garabitian, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Badermann, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 mei 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.