ECLI:NL:RBDHA:2022:5030

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 mei 2022
Publicatiedatum
25 mei 2022
Zaaknummer
NL21.17550
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing zelfstandige asielaanvraag met betrekking tot reëel risico op ernstige schade in Somalië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 mei 2022 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de asielaanvraag van eiser, een Somalische nationaliteit houder. Eiser had eerder een verblijfsvergunning asiel gekregen, maar diende op 22 januari 2019 een zelfstandige asielaanvraag in. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag op 12 oktober 2021 afgewezen, omdat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij bij terugkeer naar Somalië een reëel risico loopt op ernstige schade, zoals bedoeld in artikel 3 van het EVRM. De rechtbank heeft de zaak op 14 april 2022 behandeld en partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Eiser voerde aan dat hij bedreigd wordt door zijn ex-vrouw en dat hij vreest voor de gevolgen van deze bedreigingen bij terugkeer naar Somalië. De rechtbank oordeelde echter dat de enkele uitlating van de ex-vrouw onvoldoende was om aan te nemen dat er een reëel risico op ernstige schade bestond. Bovendien was er geen bewijs dat de familie van de ex-vrouw hem iets aan zou doen bij terugkeer. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat eiser geen internationale bescherming nodig had.

Daarnaast overwoog de rechtbank dat Mogadishu als een beschermingsalternatief kan worden aangemerkt, omdat eiser daar in het verleden enige tijd had verbleven en zijn zus daar nog steeds woont. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.17550

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. F.J.M. Schonkeren),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C.W.M. van Breda).

ProcesverloopBij besluit van 12 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 14 april 2022 in Breda op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Somalische nationaliteit. Op 18 april 2017 heeft verweerder aan hem en zeven van zijn kinderen een verblijfsvergunning asiel in het kader van nareis [1] verleend, geldig van 17 januari 2017 tot 17 januari 2022. Eiser heeft vervolgens op 22 januari 2019 een zelfstandige asielaanvraag ingediend.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw. Daarbij zijn eisers identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig geacht. Ook is geloofwaardig geacht dat eiser is bedreigd door zijn ex-vrouw. Volgens verweerder heeft eiser echter niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar Somalië een reëel risico loopt op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het EVRM [2] .
3. Eiser voert aan dat niet in geschil is dat zijn ex-vrouw ernstige op zijn leven gerichte bedreigingen heeft geuit nadat hij met de kinderen naar Nederland is gekomen. Zij is van mening is dat eiser de kinderen als wapen tegen haar gebruikt en dat hij het contact tussen haar en de kinderen blokkeert. Gelet op de uitlatingen van zijn ex-vrouw heeft eiser in Somalië te vrezen voor haar familie. Verder stelt eiser dat verweerder Mogadishu ten onrechte als zijn woonplaats heeft aangemerkt. Gedurende de laatste 30 jaar heeft hij daar slechts een aantal keer enkele weken verbleven. Uit WBV 2019/14 (de WBV) volgt bovendien dat er alleen een beschermingsalternatief in Mogadishu kan worden tegengeworpen als sprake is van concrete aanknopingspunten op basis waarvan geconcludeerd kan worden dat een persoon zich buiten zijn gebied van herkomst kan vestigen. Verweerder heeft zijn standpunt op dit punt ondeugdelijk gemotiveerd. Eiser komt oorspronkelijk uit Jamame, wat onder controle staat van Al-Shabaab. Uit de WBV blijkt dat in de gebieden in Centraal en Zuid-Somalië waar Al-Shabaab aan de macht is, sprake is van een situatie waarin een reëel risico bestaat op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Tot slot stelt eiser dat verweerder ten onrechte niet heeft doorgetoetst aan artikel 8 van het EVRM.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Niet in geschil is dat eiser na zijn aankomst in Nederland in 2017 door zijn ex-vrouw verbaal is bedreigd. Eiser heeft verklaard dat zijn ex-vrouw heeft gezegd dat zij ervoor zou zorgen dat hij zou worden uitgezet naar Somalië zodat haar broers hem konden doden. [3] Deze enkele en eenmalige uitlating is echter onvoldoende om aan te nemen dat eiser bij terugkeer naar Somalië een reëel risico loopt op ernstige schade. Eiser vermoedt weliswaar dat de familie van zijn ex-vrouw hem bij terugkeer iets aan zal doen, maar daar zijn geen concrete aanwijzingen voor. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat er sinds 2017 niets meer is voorgevallen tussen eiser en zijn ex-vrouw, zoals eiser desgevraagd ter zitting heeft erkend. Ook zijn er geen bedreigingen richting eiser geuit vanuit Somalië. Eiser heeft wel gesteld dat de verhouding met zijn ex-vrouw, gelet op de verwikkelingen rond de omgang met hun kinderen, nog altijd ijzig is, maar dat is onvoldoende om aan te nemen dat eiser heeft te vrezen voor haar familie.
5. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat niet gebleken is dat eiser zelfstandig internationale bescherming nodig heeft.
6. Subsidiair heeft verweerder overwogen dat Mogadishu voor eiser als beschermingsalternatief kan worden aangemerkt. Uit het landenbeleid ten aanzien van Somalië zoals opgenomen in paragraaf C7/28.5.2. van de Vc [4] blijkt dat bij de beoordeling van de geldende voorwaarden voor het tegenwerpen van een binnenlands beschermingsalternatief als aanknopingspunten worden betrokken: eerder verblijf in dat gebied en de aanwezigheid van naaste familie. Aan deze voorwaarden is voldaan, nu eiser heeft verklaard dat hij in de afgelopen 30 jaar telkens voor enkele weken bij zijn zus in Mogadishu verbleef als hij door Saoedi-Arabië naar Somalië werd uitgezet. Ter zitting heeft eiser verklaard dat zijn zus daar nog altijd woonachtig is. Verweerder heeft terecht aangenomen dat eiser zich in Mogadishu staande kan houden. Mogadishu is dan ook terecht tegengeworpen als beschermingsalternatief.
7. Ter zitting heeft eiser de beroepsgrond ten aanzien van de toetsing aan artikel 8 van het EVRM ingetrokken, zodat deze geen bespreking meer behoeft.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr.A.J.J. Sterks, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Artikel 29, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.P. 7 rapport van het aanvullend gehoor.
4.Vreemdelingencirculaire.