Overwegingen
1. Eiseres is geboren op [geboortedatum 1] en referent is geboren op [geboortedatum 2]. Beiden hebben de Syrische nationaliteit. Referent is in het bezit van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiseres stelt de moeder te zijn van referent.
2. Op 11 september 2019 heeft referent een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel verblijf als familie- of gezinslid op grond van artikel 8 van het EVRMingediend voor eiseres. Eiseres is een alleenstaande weduwe van 64 jaar oud. Zij is samen met referent, zijn echtgenote en de minderjarige kinderen van referent, vanuit Syrië naar Turkije gevlucht. De andere twee zonen van eiseres hebben een verblijfsvergunning in Duitsland, haar twee dochters verblijven in Iraaks Koerdistan. Eiseres verblijft in Turkije en kan niet terugkeren naar Syrië gezien de situatie in dat land. Zij heeft medische klachten. Ze lijdt aan diabetes type 2, kampt met een verhoogde bloeddruk, een te hoog cholesterol en een lumbale schijfhernia. Daarnaast heeft ze nierproblemen en een slecht zicht. Hiervoor is zij onder controle in het ziekenhuis en wordt behandeld voor haar klachten.
3. Aan de echtgenote en kinderen van referent is op 26 april 2021 een mvv voor nareis afgegeven. Zij verblijven bij referent in Nederland.
4. Verweerder heeft de mvv-aanvraag voor eiseres bij besluit van 28 april 2021 afgewezen. Verweerder twijfelt niet aan de identiteit van eiseres maar stelt zich op het standpunt dat de familierechtelijke relatie tussen eiseres en referent niet is aangetoond of aannemelijk gemaakt. Ten overvloede overweegt verweerder in dat besluit dat geen sprake is van familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Niet gebleken is immers dat sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en referent. Ook is niet gebleken dat er hechte persoonlijke banden bestaan tussen eiseres en de kinderen van referent.
5. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de afwijzing gehandhaafd.
6. Eiseres voert aan dat de familierechtelijke relatie tussen haar en referent wel degelijk is aangetoond, dan wel aannemelijk is gemaakt. Eiseres stelt dat het op de weg van verweerder had gelegen om, gelet op de bij verweerder bestaande twijfel over die familierechtelijke relatie, een DNA-onderzoek aan te bieden en/of te horen in bezwaar. In beroep heeft eiseres ter nadere onderbouwing van die familierechtelijke relatie enkele pagina’s van de verslagen overgelegd van de gehoren van referent in zijn asielprocedure en een (vertaalde) kopie van het volledige familieboekje van het gezin van eiseres.
Ook is volgens eiseres aangetoond, dan wel aannemelijk gemaakt, dat sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en referent en van hechte persoonlijke banden tussen eiseres en haar kleinkinderen. Verweerder had eiseres (en/of referent) moeten uitnodigen voor een hoorzitting, zodat die meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie en die hechte persoonlijke banden nader onderbouwd hadden kunnen worden.
7. Verweerder heeft de afwijzing van de mvv-aanvraag van eiseres niet op goede gronden gehandhaafd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.
De familierechtelijke relatie
8. De rechtbank stelt vast dat verweerder op de zitting zijn standpunt naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 26 januari 2022en de uitspraak van de Afdeling van 31 maart 2022heeft bijgesteld. In de eerst genoemde uitspraak heeft de Afdeling, onder meer, uiteengezet dat verweerder expliciet bij de beoordeling van nareiszaken moet betrekken of er gelet op het overgelegde bewijsmateriaal en de afgelegde verklaringen aanleiding bestaat aan de vreemdeling het voordeel van de twijfel te gunnen. In de tweede uitspraak heeft de Afdeling bepaald dat het in die eerste uitspraak benoemde beoordelingskader voor nareiszaken ook relevantie heeft voor reguliere zaken. Verweerder stelt in beroep nog steeds onvoldoende aanleiding te zien om de familierechtelijke relatie aan te nemen en eiseres het voordeel van de twijfel te gunnen. Verweerder stelt zich in beroep primair op het standpunt dat de familierechtelijke relatie niet is aangetoond, dan wel aannemelijk gemaakt. Subsidiair, en dus niet langer “ten overvloede”, stelt verweerder zich op het standpunt dat er geen sprake is van een te beschermen familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM.
9. De rechtbank zal dan ook eerst ingaan op het primaire standpunt van verweerder.
De rechtbank stelt vast dat de naam van eiseres in een aantal door eiseres overgelegde documenten vermeld staat als zijnde de moeder van referent. Dat betreft:
- het bij de aanvraag overgelegde familieboekje van referent. Dit document is door Bureau Documenten echt bevonden.
- De op 29 november 2020 overgelegde kopie uittreksel familie-inschrijving uit het burgerlijk register van Arabisch Syrische burgers, met vertaling.
- De op die datum overgelegde kopie uittreksel uit de huwelijksakte van referent, met vertaling.
- De bij de gronden van bezwaar
- De op 13 juli 2021 overgelegde kopie van het uittreksel individuele registratie bij de burgerlijke stand van referent.
Eiseres heeft met deze documenten wel degelijk een begin van bewijs geleverd van het bestaan van een familierechtelijke relatie tussen haar en referent. Verweerder heeft eiseres ten onrechte tegengeworpen dat haar overige persoonsgegevens niet in deze documenten staan vermeld en heeft onvoldoende meegewogen dat referent in zijn asielgehoren eveneens de naam van eiseres heeft genoemd als zijnde zijn moeder. Verweerder had op grond van deze documenten reden moeten zien om, alvorens te beslissen op het bezwaar, over te gaan tot nader onderzoek naar de familierechtelijke relatie.
10. Ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld ook naar aanleiding van het in beroep overgelegde complete familieboekje geen reden te zien om alsnog nader onderzoek aan te bieden. De rechtbank stelt vast dat verweerder bij brief van 17 maart 2020 eiseres er op heeft gewezen dat haar aanvraag niet compleet is en haar onder meer heeft gevraagd alsnog een kopie van officiële documenten ter onderbouwing van de gestelde familierechtelijke relatie met referent over te leggen. Daarbij is het familieboekje als voorbeeld genoemd en is uitgelegd waarom de bij de aanvraag overgelegde incomplete kopie van het familieboekje niet voldoet. Aan eiseres is de mogelijkheid geboden de gevraagde documenten alsnog over te leggen binnen de in die brief gestelde termijn. Aan eiseres kan weliswaar worden toegerekend dat zij dit volledige familieboekje niet binnen die termijn maar zelfs pas in beroep heeft overgelegd en aan verweerder niet heeft kenbaar gemaakt dat zij dit niet eerder kon overleggen. Dit brengt echter niet met zich mee dat dit volledige familieboekje geen aanleiding had moeten zijn voor verweerder om alsnog nader onderzoek te doen naar de familierechtelijke relatie tussen eiseres en referent. Immers, dit volledige familieboekje van eiseres vermeldt referent als zoon van eiseres en levert daarmee, naast de al voor het bestreden besluit overgelegde documenten, een extra indicatie voor het bestaan van deze familierechtelijke relatie.
11. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het primaire standpunt van verweerder niet in stand kan blijven. De rechtbank zal hierna ingaan op het subsidiaire standpunt van verweerder.
Meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie
12. Het is vaste jurisprudentie van het EHRMdat pas kan worden gesproken van een beschermenswaardig gezinsleven tussen ouders en hun meerderjarige kinderen, als sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie (‘more than the normal emotional ties’); er moet sprake zijn van bijkomende elementen van afhankelijkheid (‘additional elements of dependancy’). Het EHRM heeft dat bijvoorbeeld overwogen in rechtsoverweging 32 van het arrest in de zaak A.W. Khan tegen het Verenigd Koninkrijk.
Uit de jurisprudentie van het EHRM, waaronder het arrest van Kopf en Liberda tegen Oostenrijk,volgt verder dat de vraag of sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, een vraag is van feitelijke aard en dat de beantwoording daarvan afhankelijk is van het daadwerkelijk bestaan van hechte persoonlijke banden. Voor de beoordeling daarvan kunnen relevant zijn: eventuele samenwoning, de mate van financiële afhankelijkheid, de mate van emotionele afhankelijkheid, de gezondheid van betrokkene en de banden met het land van herkomst.
Volgens de uitspraak van de Afdeling van 4 april 2019is voor de vaststelling van beschermenswaardig familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM tussen een ouder en een niet-jongvolwassen meerderjarig kind vereist dat ‘more than the normal emotional ties’ bestaan, dat voor deze ‘ties’ onder meer financiële of materiële afhankelijkheid van belang kan zijn en dat verweerder hierbij zwaarwegend maar niet doorslaggevend gewicht mag toekennen aan het antwoord op de vraag of er een reële mogelijkheid bestaat dat ook andere familieleden of derden de door het afhankelijke familielid benodigde zorg geven.
13. Verweerder weegt bij de beoordeling of sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en referent mee dat eiseres niet met documenten heeft onderbouwd dat referent ook na zijn huwelijk in 2012 met eiseres en zijn gezin in gezinsverband is blijven samenwonen tot aan zijn vertrek naar Nederland. Bovendien brengt een eventuele samenwoning volgens verweerder nog niet met zich dat sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, aangezien het in de Syrische cultuur gebruikelijk is dat kinderen na hun huwelijk voor hun ouders zorgen en/of hen in huis nemen. Ook weegt verweerder mee dat niet is aangetoond dat referent structureel een financiële bijdrage levert aan eiseres en dat eiseres niet exclusief financieel afhankelijk van referent is. Volgens verweerder is ook niet aangetoond of aannemelijk gemaakt dat sprake is van zeer sterke emotionele afhankelijkheid bij eiseres van referent. Over de medische situatie van eiseres heeft verweerder overwogen dat niet is gebleken welke zorg eiseres nodig heeft en dat niet aannemelijk is gemaakt dat referent en zijn echtgenote specifiek degenen zijn die die zorg dienen te verstrekken.
14. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder onvoldoende zorgvuldig beoordeeld of alle omstandigheden van eiseres, in onderlinge samenhang bezien, maken dat sprake is van daadwerkelijke hechte persoonlijke banden die een meer dan normale afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en referent opleveren. Verweerder geeft er namelijk onvoldoende blijk van rekening te hebben gehouden met het gegeven dat eiseres als Syrische vluchtelinge in Turkije verblijft. Verweerder heeft onvoldoende rekening gehouden met de omstandigheid dat eiseres door haar vlucht uit Syrië en de situatie in dat land, niet in staat is Syrische documenten te verkrijgen ter onderbouwing van de samenwoning van eiseres met referent en zijn gezin in Syrië. Zij verkeert in dat opzicht in bewijsnood.
Verweerder heeft bovendien onvoldoende gewicht toegekend aan de omstandigheid dat eiseres met referent en zijn gezin is gevlucht uit Syrië naar Turkije en de invloed die de situatie in Syrië, deze gezamenlijke vlucht en het moeten opbouwen van een nieuw leven in Turkije zal hebben gehad op de band tussen referent en eiseres en de (emotionele) afhankelijkheid van eiseres van referent. Het had op de weg van verweerder gelegen om eiseres en/of referent in de gelegenheid te stellen de samenwoning, de financiële en emotionele afhankelijkheid en de behoefte aan zorg van eiseres van referent tijdens een gehoor nader te onderbouwen. Bij dat gehoor had eiseres aanvullend kunnen worden bevraagd over haar feitelijke situatie in Turkije. Eiseres heeft ook nadrukkelijk verzocht om een hoorzitting, waarin het één en ander kon worden toegelicht. Daarbij weegt ook mee dat ter zitting door de gemachtigde van eiseres naar voren is gebracht dat de communicatie met referent wat moeizaam verloopt en dat het daardoor moeilijk is om de nodige documenten te verkrijgen om de afhankelijkheidsrelatie te onderbouwen.
15. Tussen grootouders en minderjarige kinderen wordt familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM aangenomen als uit de feiten en omstandigheden volgt dat er daadwerkelijk sprake is van hechte persoonlijke banden. Die banden moeten de gebruikelijke omgang tussen een grootouder en minderjarig kind overstijgen. Volgens verweerder is niet gebleken dat de relatie tussen eiseres en haar kleinkinderen de gebruikelijke omgang overstijgt nu de samenwoning niet is onderbouwd en niet aannemelijk is gemaakt dat eiseres de rol van (een van de) ouders heeft overgenomen. Verweerder werpt eiseres tegen dat zij haar stelling dat ze de zorg voor de kinderen heeft moeten overnemen vanwege ziekte van hun moeder niet heeft onderbouwd.
16. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat het op de weg van eiseres had gelegen om te onderbouwen hoe lang zij voor de kinderen heeft moeten zorgen vanwege de ziekte van hun moeder, wat hun moeder mankeerde en welke zorgtaken zij in die periode precies op zich nam. Gelet op hetgeen onder rechtsoverweging 14 is overwogen, had het echter op de weg van verweerder gelegen eiseres in de gelegenheid te stellen deze nadere onderbouwing te geven door haar (en/of referent) te horen in bezwaar. Ook op dit punt heeft verweerder ten onrechte afgezien van het horen.
17. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat ook het subsidiaire standpunt van verweerder niet in stand kan blijven.
18. De rechtbank concludeert dat verweerder in dit specifieke geval aanleiding had moeten zien om nader onderzoek te doen en eiseres en/of referent te horen. Door dit niet te doen heeft verweerder onzorgvuldig en in strijd met artikel 7:2 van de Algemene wet Bestuursrecht (Awb) gehandeld. Verweerder moet een nieuw besluit nemen op het bezwaar van eiseres en daarbij rekening houden met deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van twaalf weken.
19. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen.
20. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.518 in verband met het beroep (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759 en een wegingsfactor 1).