ECLI:NL:RBDHA:2022:5026

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 mei 2022
Publicatiedatum
25 mei 2022
Zaaknummer
NL22.5652
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van een minderjarige Eritreeër en de beoordeling van terugkeerbesluit en militaire dienstplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 mei 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een minderjarige Eritreeër. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. J.M. Walls, had op 16 juni 2021 een asielaanvraag ingediend, die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. E.H.J. de Bonth, op 1 april 2022 was afgewezen. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 22 april 2022, waarbij de eiser aanwezig was met een tolk. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom er geen reëel risico op ernstige schade bestond bij terugkeer naar Eritrea, waar eiser mogelijk de militaire dienstplicht zou moeten vervullen. De rechtbank stelde vast dat eiser geen sociale contacten had in Eritrea en dat zijn situatie niet voldoende was meegewogen in de beslissing van de staatssecretaris. Bovendien oordeelde de rechtbank dat het bestreden besluit ten onrechte niet als een terugkeerbesluit was aangemerkt, wat in strijd was met de Nederlandse wet. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg Bestuursrecht zaaknummer: NL22.5652
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser V-nummer: [nummer]

(gemachtigde: mr. J.M. Walls), en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. E.H.J. de Bonth).

Procesverloop

Bij besluit van 1 april 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 22 april 2022 op zitting behandeld te Breda. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen T. Tzegai. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Asielaanvraag
1. Eiser is van Eritrese nationaliteit en is geboren op [geboortedatum]. Op 16 juni 2021 heeft hij een asielaanvraag ingediend. In eerste instantie is voor eiser de Dublinprocedure1 gevolgd. Op 29 november 2021 heeft verweerder de Dublinprocedure afgesloten en de nationale procedure opgestart. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij gedwongen in militaire dienst zal moeten bij terugkeer naar Eritrea. De aanvraag van eiser is afgewezen. Aan eiser is uitstel van vertrek verleend omdat er nog onderzoek nodig is naar adequate opvang voor eiser in Eritrea. Het besluit geldt daarom niet als een terugkeerbesluit, aldus verweerder.
1. De procedure die ertoe leidt dat de aanvraag niet in behandeling wordt genomen omdat een ander land daarvoor verantwoordelijk wordt gehouden op grond van de Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening).
Het geschil
2.
Niet in geschil is dat eiser bij het bereiken van de 18-jarige leeftijd mogelijk de militaire dienstplicht in Eritrea zal moeten vervullen. Niet betwist is verder dat dat deze dienstplicht, na de verplichte diensttijd van achttien maanden, door de Eritrese autoriteiten voor onbepaalde tijd kan worden verlengd. Wel in geschil is of er in het geval van eiser omstandigheden zijn die wijzen op een reëel risico op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het EVRM2. Verweerder stelt dat dit in het geval van eiser niet zo is. Verweerder erkent dat in het algemeen en in het geval van eiser de mogelijkheid bestaat dat sprake zal zijn van een verlengde militaire dienstplicht. Er zijn echter op voorhand geen indicaties dat eisers dienstplicht zal worden verlengd. Ook is op voorhand niet aannemelijk dat een verlengde dienstplicht zal leiden tot een ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. Dan moet sprake zijn van hele bijzondere omstandigheden. Deze omstandigheden dienen door eiser te worden aangevoerd. Volgens verweerder heeft eiser dit onvoldoende gedaan.
3. Eiser stelt dat er in zijn geval wel omstandigheden zijn die wijzen op een reëel risico op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. Volgens eiser heeft verweerder zijn stelling dat hier geen indicaties voor zijn onvoldoende gemotiveerd. Hiertoe voert hij het volgende aan. Ten eerste is een verlengde militaire dienstplicht in zijn geval aannemelijk. Eiser heeft geen sociale contacten in Eritrea en heeft geen scholing gehad. Deze omstandigheden zorgen ervoor dat de militaire dienstplicht bij eiser voor onbepaalde tijd zal worden verlengd. Deze omstandigheden zijn door verweerder niet in het besluit betrokken.
Ten tweede heeft verweerder het risico dat eiser als illegaal uitgereisd zal worden beschouwd, onvoldoende meegenomen in haar beslissing. Eiser is Eritrea nooit in of uitgereisd. Hij is geboren in Soedan. Eiser stelt dat hij bij zijn terugkeer naar Eritrea niet zal kunnen aantonen dat hij legaal is uitgereisd en dat hij hierdoor zal worden aangemerkt als illegaal uitgereisd.
4. Tot slot is in geschil of het bestreden besluit als een terugkeerbesluit moet worden aangemerkt. Verweerder stelt dat dit niet het geval is. Eiser stelt dat het bestreden besluit onbevoegd is genomen, nu het niet mogelijk is om een terugkeerbesluit los te koppelen van de afwijzing van de asielaanvraag.
De rechtbank overweegt als volgt.
Is sprake van een schending van artikel 3 van het EVRM?
5. De rechtbank stelt vast, en dit volgt ook uit de brief van de Landsadvocaat van 14 januari 20223, dat onduidelijk is op grond waarvan de dienstplichttijd kan worden verlengd, voor hoe lang en op wie deze verlenging van toepassing is. Hierover is weinig betrouwbare informatie beschikbaar. Wel kan gesteld worden dat de kans op een verlenging van de dienstplicht voor onbepaalde tijd aanwezig is en dat het volstrekt willekeurig is wie deze verlengde dienstplicht dient te vervullen. De rechtbank stelt voorts vast dat in de brief van
2 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3 Brief van verweerder aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in het kader van hoger beroep in een vergelijkbare zaak, geanonimiseerde versie overgelegd bij het verweerschrift.
de Landsadvocaat van 2 maart 2022 staat dat er onvoldoende grondslag is om te concluderen dat bij het vervullen van de militaire dienstplicht sprake zal zijn van een vernederende behandeling of bestraffing. Hierbij wordt opgemerkt dat bij de beoordeling daarvan een lange duur wel een rol kan spelen, omdat de omstandigheden niet te vergelijken zijn met die van andere burgers, en beduidend slechter zijn dan van degenen die de civiele dienstplicht vervullen. Onder omstandigheden kan de verlengde dienstplicht derhalve, zoals verweerder zelf ook stelt, tot een schending van artikel 3 van het EVRM leiden. Het is aan eiser om deze omstandigheden naar voren te brengen. De rechtbank oordeelt dat eiser hierin is geslaagd en dat verweerder deze onvoldoende heeft weerlegd. Zij overweegt hiertoe als volgt.
6. Ten eerste heeft eiser geen sociale contacten en is hij een schoolverlater. Dit zijn elementen die volgens de brief van de Landsadvocaat van 14 januari 2022 een rol kunnen spelen bij het wel of niet moeten vervullen van de militaire dienstplicht en het wel of niet verlengen van de dienstplicht. Verweerder heeft niet gemotiveerd waarom dit geen bijzondere omstandigheden zijn die kunnen leiden tot ernstige schade. Dit klemt te meer nu uit de brief van de Landsadvocaat van 2 maart 2022 blijkt dat bij de beoordeling of er sprake is van ernstige schade de lange duur van de militaire dienstplicht wel een rol kan spelen. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom deze omstandigheden van eiser niet bijzonder genoeg zijn om de lat van artikel 3 van het EVRM te halen.
7. Daarnaast is het onduidelijk of de Eritrese autoriteiten eiser zullen zien als ‘legaal uitgereisd’. Weliswaar is van belang dat eiser nooit in Eritrea heeft gewoond, maar daaruit kan niet automatisch worden opgemaakt dat sprake is geweest van een legale uitreis. Ook de door verweerder genoemde uitspraak van de Afdeling45 kan niet tot die conclusie leiden omdat die zaak niet gelijk is aan de situatie van eiser. Eiser is namelijk niet door de autoriteiten in bezit gesteld van een geldig reisdocument.
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser verschillende risicofactoren genoemd die de kans groter maken dat er in zijn geval sprake zal zijn van een ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. Verweerder heeft deze onvoldoende weerlegd. Hierdoor is er sprake van een motiveringsgebrek. De beroepsgrond slaagt.
Terugkeerbesluit
9. De rechtbank heeft al meermalen geoordeeld6 dat uit artikel 45 van de Vreemdelingenwet (Vw) volgt dat een besluit tot afwijzing van de asielaanvraag van rechtswege geldt als terugkeerbesluit. Dit artikel is dwingend geformuleerd. De Nederlandse wet biedt verweerder geen mogelijkheid om hiervan af te wijken, behoudens de in artikel 45, negende lid, van de Vw genoemde uitzondering die hier niet van toepassing is. Dit betekent dat verweerders handelwijze om in het bestreden besluit te bepalen dat er nog geen terugkeerbesluit is genomen in strijd is met de Nederlandse wet en dat het bestreden besluit wordt geacht (van rechtswege) een terugkeerbesluit te bevatten. Voorts is de rechtbank van
4 Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
5 ECLI:NL:2020:313.
6 Zie bijvoorbeeld de uitspraak van deze rechtbank van 13 januari 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:238.
oordeel dat, gelet op de beoordeling van het Hof7 in het arrest TQ8, voorkomen dient te worden dat eiser, een niet-begeleide minderjarige, in grote onzekerheid komt te verkeren over zijn verblijfssituatie in Nederland. In dit geval is enerzijds besloten dat eiser (nog) niet hoeft terug te keren in afwachting van het onderzoek naar de opvangmogelijkheden buiten Nederland, terwijl anderzijds is besloten dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning. Als gevolg hiervan is een gedoogconstructie ontstaan, die, zo volgt uit het arrest TQ, niet is toegestaan.
10. Verweerder verwijst naar artikel 45, vierde lid, van de Vw, waar geregeld is dat uitstel van vertrek mogelijk is in het geval van een vertrekmoratorium. Weliswaar maakt dit artikel het mogelijk om uitstel van vertrek te verlenen en levert dat voor de vreemdeling op grond artikel 45, vijfde lid, van de Vw, juncto artikel 8, aanhef en onder j, van de Vw rechtmatig verblijf op, maar die uitzondering geldt uitsluitend in geval van een vertrekmoratorium. Voor het verlenen van uitstel van vertrek voor niet-begeleide minderjarigen, zolang deze de 18-jarige leeftijd niet heeft bereikt en zolang niet vast staat of er adequate opvang beschikbaar is, bestaat geen wettelijke basis. Ook de verwijzing naar de Terugkeerrichtlijn kan verweerder niet baten nu deze omgezet dient te worden in nationale regelgeving. Voorts valt niet in te zien waarom verweerder het onderzoek naar adequate opvang niet heeft kunnen afronden voordat op de aanvraag werd beslist.
De beroepsgrond slaagt.
Conclusie
11. Omdat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom er geen reëel risico is voor eiser op ernstige schade bij terugkeer naar Eritrea en ten onrechte al op de asielaanvraag heeft beslist voordat een terugkeerbesluit kon worden uitgevaardigd, is het beroep gegrond en moet het bestreden besluit worden vernietigd.
12. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Omdat in dit besluit ook een nieuwe beoordeling moet worden gemaakt van het asielmotief, zal de rechtbank geen termijn bepalen waarbinnen het nieuwe besluit moet worden genomen.
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 759,- en een wegingsfactor 1).
7 Het Hof van Justitie van de Europese Unie.
8 ECLI:EU:C:2021:9 (hierna arrest TQ).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit op de asielaanvraag te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. Verschueren, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:

Documentcode: DSR20570263

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.