ECLI:NL:RBDHA:2022:5011

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 mei 2022
Publicatiedatum
25 mei 2022
Zaaknummer
NL22.1680
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing opvolgende asielaanvraag op grond van artikel 1F en hoorplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 mei 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen de niet-ontvankelijkverklaring van een opvolgende asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Egyptische nationaliteit, had eerder een asielaanvraag ingediend die was afgewezen op grond van artikel 1F van de Vreemdelingenwet, waarbij verweerder een zwaar inreisverbod had opgelegd. Eiser stelde dat hij niet betrokken was bij de handelingen die onder artikel 1F vallen en voerde nieuwe verklaringen aan van mensenrechtenorganisaties ter ondersteuning van zijn standpunt. De rechtbank oordeelde dat de nieuwe verklaringen geen nieuwe elementen of bevindingen bevatten die relevant waren voor de beoordeling van de aanvraag. De rechtbank concludeerde dat verweerder terecht had besloten om af te zien van een hoorzitting, aangezien eiser zich beroeepte op hetzelfde asielrelaas als in de eerdere procedure zonder nieuwe relevante elementen aan te voeren. De rechtbank handhaafde het eerder opgelegde terugkeerbesluit en inreisverbod, en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor asielzoekers om substantiële nieuwe informatie te verstrekken bij opvolgende aanvragen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.1680

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A.M. van Eik),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.A.P.M. van der Zanden).

ProcesverloopBij besluit van 1 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL22.1681, op 21 april 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Nakamya. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Egyptische nationaliteit te bezitten.
2. Eiser heeft op 12 mei 2016 voor het eerst een asielaanvraag ingediend in Nederland. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 26 oktober 2017 afgewezen op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder j, van de Vw [1] en daarbij artikel 1F [2] van toepassing verklaard op eiser. Tevens is aan eiser een terugkeerbesluit en een zwaar inreisverbod voor de duur van tien jaar uitgevaardigd. Eiser heeft daartegen beroep ingesteld. Deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, heeft bij uitspraak van 25 januari 2019 geoordeeld dat verweerder terecht artikel 1F heeft tegengeworpen aan eiser(, nadat verweerder bij tussenuitspraak van 9 mei 2018 in de gelegenheid was gesteld om een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek in het besluit te herstellen en verweerder op 24 mei 2018 het besluit had aangevuld). [3] Het door eiser ingestelde hoger beroep is door de Afdeling [4] bij uitspraak van 25 juli 2019 kennelijk ongegrond verklaard. [5]
3. Op 21 december 2021 heeft eiser middels een kennisgeving M35-O opnieuw een asielaanvraag ingediend. Hieraan heeft eiser ten grondslag gelegd dat aan hem ten onrechte artikel 1F is tegengeworpen, omdat hij niet betrokken is geweest bij handelingen die onder dit artikel vallen. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser de volgende verklaringen overgelegd:
- een verklaring van Gasser Abdel-Razek van EIPR, [6] gedateerd 14 september 2020;
- een verklaring van Amr Gharbeia van EIPR, gedateerd 14 mei 2018;
- een verklaring van Amr Magdi van HRW, [7] gedateerd 3 december 2021, en
- een eigen verklaring, overgelegd bij brief van 21 januari 2022.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag niet-ontvankelijk verklaard omdat sprake is van een opvolgende aanvraag waaraan eiser geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag heeft gelegd of waarin geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Hij heeft hiermee toepassing gegeven aan artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw.
5. Eiser voert tegen het bestreden besluit het volgende aan. Ten onrechte heeft verweerder eiser niet gehoord over zijn opvolgende aanvraag terwijl eiser hier wel om heeft verzocht. Ook had verweerder aanleiding moeten zien om eiser te horen nu eiser in de vorige procedure werd bijgestaan door een gemachtigde die het rapport van aanvullend gehoor niet met hem heeft doorgenomen en geen correcties en aanvullingen heeft ingediend. Het standpunt van verweerder dat dit voor rekening en risico komt van eiser miskent eisers afhankelijkheidspositie. Verweerder heeft tevens nagelaten te motiveren waarom van het horen is afgezien. Daarnaast heeft verweerder ten onrechte de verklaring van eiser van 21 januari 2022 niet betrokken bij de beoordeling. In beroep heeft eiser voorts een tweede eigen verklaring overgelegd. Verder is de tegenwerping van artikel 1F in de vorige procedure volledig gebaseerd op eisers eigen verklaringen en is dit niet onderbouwd door een objectieve bron. Uit de door eiser overgelegde informatie in de onderhavige procedure blijkt dat het causale verband tussen zijn werkzaamheden en buitengerechtelijke executie en martelingen ontbreekt. De verklaringen van de deskundigen van EIPR en HRW onderbouwen dat eiser geen betrokkenheid heeft gehad bij het identificeren van IP-adressen van politieke opposanten. Artikel 1F kan daarom niet langer worden tegengeworpen aan eiser. De overgelegde verklaringen zijn wel degelijk nieuwe elementen en bevindingen die de kans op internationale bescherming aanzienlijk groter maken. Ten aanzien van het eerder uitgevaardigde terugkeerbesluit en zwaar inreisverbod is in het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd waarom deze worden gehandhaafd. Verweerder heeft de factoren uit het arrest K. en H.F. [8] niet kenbaar betrokken bij de boordeling. Er is niet nader gemotiveerd welk fundamenteel belang in het gedrang is en daarnaast heeft eiser niet zelf misdrijven gepleegd of opdracht gegeven tot het plegen daarvan. Uit het arrest K. en H.F. volgt niet dat de omstandigheden dat de tegenwerping van artikel 1F ter discussie wordt gesteld en er geen oprecht berouw wordt getoond van belang zijn om te bepalen of er gedrag wordt vertoond waarvan een houding uitgaat die de waarde van de Unie aantast. In het kader van de beoordeling van de evenredigheid wijst eiser erop dat artikel 3 van het EVRM [9] zich verzet tegen zijn uitzetting en dat er geen derde land is waar hij naar kan vertrekken. Eiser heeft voorts slechts zeer kort bij internetprovider TE Data gewerkt en heeft slechts eenmaal een e-mail moeten beantwoorden. Bovendien is hij een jonge man die op dit moment geen mogelijkheid tot ontplooiing heeft. Eisers recht op privéleven dient te worden geëerbiedigd.
De rechtbank oordeelt als volgt.
6. Vastgesteld wordt dat deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, in de uitspraak van 25 januari 2019 heeft geoordeeld dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser als medewerker van TE Data de personen die het betreft in een positie heeft gebracht waarin zij tenminste de aanmerkelijke kans liepen om bloot te worden gesteld aan buitengerechtelijke detentie en foltering en dat eiser dit wist dan wel behoorde te weten. De rechtbank heeft daarom geoordeeld dat terecht artikel 1F aan eiser is tegengeworpen. Dit staat in rechte vast.
7. Dat eiser bij zijn huidige aanvraag aanvoert dat hij tijdens de vorige procedure uit onwetendheid heeft verklaard en zich heeft vergist in wat de gevolgen waren van zijn werkzaamheden, heeft verweerder niet ten onrechte niet aangemerkt als een omstandigheid die de kans op internationale bescherming voor eiser aanzienlijk groter maakt. Verweerder heeft terecht geconcludeerd dat eisers verklaringen tegenstrijdig zijn met wat hij in de eerste procedure heeft verklaard. Verweerder heeft op voorhand kunnen stellen dat eiser daarvoor geen voldoende verklaring heeft gegeven. Verweerder heeft niet ten onrechte overwogen dat omstandigheid dat de voormalig gemachtigde van eiser in de vorige procedure geen aanleiding heeft gezien om correcties en aanvullingen in te dienen op het rapport van aanvullend gehoor voor rekening en risico komt van eiser. Overigens heeft eiser niet zozeer ontkent dat hij in de eerste procedure heeft verklaard wat hem is tegengeworpen, maar stelt hij nu dat hij daarbij vooral de onderbouwing van zijn asielmotief op het oog had. Niet valt echter in te zien waarom eiser niet verantwoordelijk zou mogen worden gehouden voor de verklaringen zoals hij die in de eerste procedure heeft afgelegd en waarom verweerder nu meer betekenis zou moeten hechten aan de eerst nu aangevulde en gewijzigde (schriftelijke) verklaringen van eiser. Ook de door eiser overgelegde verklaringen van Gasser Abdel-Razek, Amr Gharbeia en Amr Magdi heeft verweerder niet ten onrechte niet aangemerkt als nieuwe elementen of bevindingen die de kans op internationale bescherming aanzienlijk groter maken. Verweerder heeft terecht geconcludeerd dat de verklaringen van Gasser Abdel-Razek en Amr Gharbeia over de rol van eiser binnen TE Data tegenstrijdig zijn met de verklaringen die eiser tijdens de vorige procedure heeft afgelegd. Over de verklaring van Amr Magdi dat het waarschijnlijk is dat eiser werd verzocht om het IP-adres te identificeren van iemand in verband met normale internetmisdrijven heeft verweerder terecht overwogen dat deze niet overeenstemt met de door eiser afgelegde verklaring tijdens de vorige procedure dat een dergelijk verzoek zag op het traceren van mensen met een andere politieke mening. Daar komt bij dat de opstellers van de verklaringen niet dusdanig stellig en concreet zijn dat zeer aannemelijk zou moeten worden geacht dat de eerdere verklaringen van eiser onjuist zijn. Zo verklaren Gasser Abdel-Razek en Amr Gharbeia dat zij geen indicatie hebben dat eiser een rol had bij TE Data waarbij hij (in)direct betrokken zou zijn bij onrechtmatige massa-surveillance of een beperking van de vrijheid van meningsuiting. Gasser Abdel-Razek verklaart verder dat het EIPR geen directe relatie heeft gedocumenteerd tussen ingewonnen informatie door telecommunicatiebedrijven en arrestaties, mishandeling of martelingen, maar ook dat dit een gevolg is van de ondoorzichtigheid van de telecommunicatiesector, het gebrek aan klokkenluiders en de straffeloosheid van de veiligheidsdiensten. Tot slot verklaart Amr Magdi over een vermoeden over het doel van het verzoek om IP-adressen te traceren.
8. Anders dan eiser betoogt, heeft verweerder van het horen kunnen afzien en is in het voornemen ook voldoende gemotiveerd waarom eiser niet is gehoord. In paragraaf C1/2.9
van de Vc [10] is een niet-limitatieve lijst opgenomen van situaties waarin verweerder kan besluiten om af te zien van een gehoor. In Werkinstructie 2019/9 is dit nader toegelicht. Een van deze situaties bestaat wanneer een vreemdeling zich beroept op hetzelfde asielrelaas als in diens eerdere procedure, zonder dat er nieuwe elementen of bevindingen zijn, dan wel als zonder horen kan worden vastgesteld dat de nieuwe elementen of bevindingen niet relevant zijn. Gelet op wat onder rechtsoverweging 7 is overwogen, heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat van die laatstbedoelde omstandigheid sprake is.
9. Verweerder heeft zich voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat het bij besluit van 26 oktober 2017 uitgevaardigde terugkeerbesluit en inreisverbod gehandhaafd blijven. Met de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, van 25 januari 2019 staat vast dat eiser zich heeft schuldig gemaakt aan misdrijven als bedoeld in artikel 1F. Enkel het tijdsverloop sinds het besluit van 26 oktober 2017 is onvoldoende voor het oordeel dat verweerder opnieuw dient te beoordelen of het inreisverbod terecht is uitgevaardigd. Uit de handhaving van het inreisverbod volgt dat verweerder eiser nog steeds beschouwt als een bedreiging voor de openbare orde. Verweerder heeft niet ten onrechte overwogen dat op geen enkele wijze is onderbouwd dat uit eisers gedrag sinds de vorige procedure geenszins een houding volgt die de waarden van de Unie aantast. Eisers ontkenning van de misdrijven geeft geen blijk van een gewijzigde houding. Ook zijn geen concrete omstandigheden aangevoerd die maken dat het inreisverbod dient te worden verkort. Dat eiser een man is die naar eigen zeggen in de bloei van zijn leven staat, is daarvoor onvoldoende. Daarnaast is het door eiser gestelde privéleven niet geconcretiseerd, zodat niet is gebleken van een bijzondere binding met Nederland.
10. De aanvraag is terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr.W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Artikel 1F van het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen.
3.Zaaknummer NL17.12013.
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
5.Zaaknummer 201901101/1/V3.
6.Egyptian Initiative for Personal Rights.
7.Human Rights Watch.
8.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese van 2 mei 2018 (zaaknummers C331/16 en C366/16, ECLI:EU:C:2018:296).
9.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden.
10.Vreemdelingencirculaire 2000.