ECLI:NL:RBDHA:2022:5010
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot verblijfsvergunning op humanitaire gronden
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op het verzoek van verzoekster, die een reguliere verblijfsvergunning op tijdelijke humanitaire gronden had aangevraagd. Het primaire besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, gedateerd 5 november 2021, wees deze aanvraag af. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening. Het bezwaar werd door de staatssecretaris ongegrond verklaard in een besluit van 9 februari 2022. Verzoekster heeft vervolgens beroep ingesteld, waardoor het verzoek om voorlopige voorziening werd ingediend hangende het beroep.
De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht uitspraak gedaan zonder zitting. Tijdens de uitspraak werd verwezen naar een eerdere uitspraak van dezelfde rechtbank, zaaknummer NL22.2556, waarin op het beroep is beslist. Aangezien er inmiddels een uitspraak op het beroep was gedaan, was een voorlopige voorziening niet meer nodig. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening dan ook afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, in aanwezigheid van griffier mr. S.D.C.J. Verheezen. De uitspraak is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.