ECLI:NL:RBDHA:2022:498

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 januari 2022
Publicatiedatum
27 januari 2022
Zaaknummer
C/09/620722 / JE RK 21-2699
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen

Op 14 januari 2022 heeft de kinderrechter in de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De kinderrechter oordeelde dat de gronden voor de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn. De ouders, met name de moeder, zijn volgens de kinderrechter onvoldoende in staat om te voorzien in de opvoedbehoeften van de kinderen, ondanks intensieve hulpverlening. Dit werd bevestigd door de positieve ontwikkeling van de kinderen na hun uithuisplaatsing.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de kinderen in een gezinshuis moeten opgroeien, waar zij de juiste hulp en begeleiding krijgen. De gecertificeerde instelling, de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, heeft het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing ingediend. De ouders hebben geen verweer gevoerd tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling, maar de moeder heeft bezwaar gemaakt tegen de machtiging tot uithuisplaatsing, stellende dat zij aan de eisen voldoet om voor de kinderen te zorgen.

De kinderrechter heeft de zorgen van de gecertificeerde instelling onderschreven en het verzoek van de moeder om een nieuw perspectiefonderzoek afgewezen. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd tot 16 januari 2023 en de machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor dezelfde periode. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/620722 / JE RK 21-2699
Datum uitspraak: 14 januari 2022

Beschikking van de kinderrechter

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak naar aanleiding van het op 15 november 2021 ingekomen verzoekschrift van:

William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,

hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
betreffende:
- [minderjarige 1]geboren op [geboortedag 1] 2019 te [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
- [minderjarige 2]geboren op [geboortedag 2] 2020 te [geboorteplaats 2]
hierna te noemen: [minderjarige 2] ,
hierna tezamen te noemen: de kinderen.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de vrouw]

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
bijgestaan door advocaat: mr. W.G. Nieman te Leiden,

[de man]

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats] .

Het procesverloop

De kinderrechter heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met bijlagen.
Op 14 januari 2022 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
- mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] namens de gecertificeerde instelling;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader.

Feiten

- [minderjarige 2] is erkend door de vader.
- De moeder is eenhoofdig belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
- [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven feitelijk in een pleeggezin.
- Bij beschikking van 1 september 2021 van de kinderrechter in deze rechtbank is de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd van 16 september 2021 tot – zo begrijpt de rechtbank – 16 januari 2022.
- Bij beschikking van 9 november 2021 is de machtiging om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg verlengd van 11 november 2021 tot 16 januari 2022.

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt tot verlenging van de ondertoezichtstelling voor de periode van één jaar, alsmede tot verlenen van de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een gezinsgerichte voorziening voor de duur van de ondertoezichtstelling.
De gecertificeerde instelling heeft het verzoek als volgt toegelicht. De afgelopen tijd is gebruikt om duidelijkheid te krijgen over het opvoedperspectief van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Daarbij is gekeken naar de mogelijkheden voor het laten uitvoeren van een perspectiefonderzoek. Voorafgaand aan een perspectiefonderzoek moet de beoordelingsboog worden ingevuld. Indien de beoordelingsboog een duidelijk advies geeft over het wel of niet thuisplaatsen van de kinderen, wordt een perspectiefonderzoek niet nodig geacht. De beoordelingsboog is ingevuld door de betrokken jeugdbeschermer en de pleegzorgwerkers van de WSGV. Uit de beoordelingsboog volgt het eenduidige advies dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet bij de ouders moeten opgroeien. Daarbij is niet alleen gekeken naar een plaatsing bij beide ouders, maar ook bij een plaatsing bij de moeder of de vader alleen. Gelet op de eigen problematiek van de ouders en de specifieke zorgbehoeften van de kinderen, wordt zowel de vader als de moeder niet in staat geacht om zelf voor de kinderen te zorgen. De zorgen in de thuissituatie bij de ouder(s) hebben betrekking op het gebrek aan stimulatie van de kinderen, de belastbaarheid van de ouder(s), het gebrek aan een schone en veilige leefomgeving, het bieden van structuur en het aansluiten bij de behoeften van de kinderen. De gecertificeerde instelling heeft ook gekeken naar een eventuele netwerkplaatsing, maar komt tot de conclusie dat ook dat geen optie is. De kinderen zijn daarom aangemeld voor een gezinshuis en er is inmiddels een perspectiefbiedend gezinshuis gevonden waar de kinderen in januari 2022 samen naartoe kunnen. De gecertificeerde instelling meent wel dat de ouders een uitgebreide omgangsregeling met de kinderen moeten hebben. Momenteel hebben de ouders een keer in de twee weken omgang met de kinderen. De gecertificeerde instelling vindt het belangrijk dat de ouders worden aangemeld voor opvoedondersteuning. De opvoedondersteuning kan de ouders begeleiden bij de omgangsmomenten en zij kunnen beoordelen of de bezoeken uitgebreid kunnen worden.
Op de vraag van de kinderrechter of de gecertificeerde instelling de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) zal verzoeken een onderzoek tot gezagsbeëindiging te doen, antwoordt de gecertificeerde instelling dat ze dat het liefst niet gelijk doet. Anderzijds ligt er dan wel een nieuw onafhankelijk onderzoek, dat zowel bij de ouders als de kinderen voor duidelijkheid kan zorgen.
In reactie op het door de moeder gehouden betoog heeft de gecertificeerde instelling ter zitting toegelicht dat de pleegzorgwerkers geen directe collega’s zijn van de jeugdbeschermer, wat maakt dat de beoordelingsboog onafhankelijk is ingevuld.
Door en namens de moeder is geen verweer gevoerd tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling, maar wel tegen het verlenen van de machtiging uithuisplaatsing. Daartoe is aangevoerd dat de moeder meent dat zij aan de gestelde bodemeisen van de gecertificeerde instelling voldoet. De gecertificeerde instelling komt echter steeds met nieuwe voorwaarden. De moeder vindt daarom dat haar geen eerlijke kans wordt geboden om te laten zien dat zij wel voor de kinderen kan zorgen. De advocaat van de moeder wijst de kinderrechter daarbij op het recent verschenen onderzoek van Defence for Children. Uit dit onderzoek volgt dat er tijdens de eerste fase van een uithuisplaatsing vaak niet of nauwelijks contact is tussen de ouders en de kinderen. Daarnaast komt naar voren dat de ouders te weinig betrokken worden bij beslissingen, waardoor zij het gevoel krijgen geen inspraak te hebben. De moeder herkent zich in de resultaten van het onderzoek. Daarnaast vindt de moeder dat er een onafhankelijk perspectiefonderzoek moet worden uitgevoerd. De gecertificeerde instelling geeft nu op basis van de door haar ingevulde beoordelingsboog aan dat de ouders niet in staat zijn om de kinderen te verzorgen en op te voeden. Bij het invullen van de beoordelingsboog zijn de ouders niet betrokken en dat had overeenkomstig de Richtlijn Jeugdhulp wel gemoeten. Aangezien een uithuisplaatsing een uiterste maatregel is, dient het onderzoek dat ten grondslag ligt aan de uithuisplaatsing onafhankelijk en onpartijdig te zijn. De moeder verzoekt de kinderrechter dan ook om een nieuw perspectiefonderzoek te gelasten. Daarnaast vindt de moeder de omgangsmomenten met de kinderen te beperkt. Zij blijft de moeder van de kinderen en heeft op grond van art. 8 EVRM recht op omgang met de kinderen. De moeder verzoekt de kinderrechter primair om de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen af te wijzen en subsidiair om de maatregel voor een zo kort mogelijke duur uit te spreken.
De vader heeft ingestemd met het verzochte, althans heeft zich niet tegen toewijzing daarvan verzet. Ter zitting heeft de vader naar voren gebracht dat hij [minderjarige 2] het liefst bij zich wil hebben, maar dat hij ziet dat het in het belang van [minderjarige 2] is dat zij elders opgroeit. De vader geeft ook aan dat het goed is als [minderjarige 2] en [minderjarige 1] samen in het gezinshuis komen te wonen.

Beoordeling

De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter zitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor ondertoezichtstelling nog aanwezig zijn en dat het noodzakelijk is de ondertoezichtstelling te verlengen als verzocht. Verder is de kinderrechter van oordeel dat de in artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing nog aanwezig zijn.
Daartoe overweegt de kinderrechter dat de ouders het beste met de kinderen voor hebben, maar dat de ouders niet over de juiste opvoedvaardigheden beschikken om de kinderen te verzorgen en op te voeden. De kinderrechter onderschrijft de zorgen van de gecertificeerde instelling en meent dat de beoordelingsboog onafhankelijk tot stand is gekomen. De gecertificeerde instelling heeft de belangen van de ouders enerzijds en de kinderen anderzijds zorgvuldig heeft afgewogen. Het verzoek van de moeder tot het doen gelasten van een nieuw onderzoek wordt dan ook afgewezen. Voldoende aannemelijk is dat de ouders en met name de moeder ondanks intensieve hulp en begeleiding onvoldoende leerbaar is en niet kan voorzien in de opvoedbehoeften van de kinderen. Dat wordt bevestigd door de grote stappen die de kinderen na de uithuisplaatsing in hun ontwikkeling hebben gezet. De kinderrechter vindt het noodzakelijk dat de kinderen in het gezinshuis opgroeien, waar zij de juiste zorg en begeleiding krijgen die ze nodig hebben. Daarnaast vindt de kinderrechter het noodzakelijk dat er een jeugdbeschermer bij de kinderen betrokken blijft. De jeugdbeschermer houdt toezicht op de ontwikkeling van de kinderen en waarborgt de continuïteit van de hulpverlening. De kinderrechter zal de verzoeken van de gecertificeerde instelling toewijzen voor de gevraagde duur. Aangezien de gecertificeerde instelling verantwoordelijk is voor de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel, kan de kinderrechter zich strikt genomen niet uitlaten over de invulling van de ondertoezichtstelling. De kinderrechter wil de gecertificeerde instelling wel meegeven dat er goed gekeken moet worden naar de huidige omgangsregeling en de mogelijke uitbreiding daarvan.
Daarom zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
wijst af het verzoek van de moeder tot het doen gelasten van een nieuw onderzoek;
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] van 16 januari 2022 tot 16 januari 2023 met behoud van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering als gecertificeerde instelling die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling;
en
machtigt William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een gezinsgerichte voorziening van 16 januari 2022 tot 16 januari 2023, zijnde de duur van de ondertoezichtstelling;
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 14 januari 2022 door mr. M.F. Baaij, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.M. Dreef als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 27 januari 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.