ECLI:NL:RBDHA:2022:4971

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 mei 2022
Publicatiedatum
25 mei 2022
Zaaknummer
C-09-628257-KG ZA 22-342
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over het gebruik van een veerpont tussen een maatschap en eigenaren van een perceel op een eiland

Op 25 mei 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een kort geding tussen een maatschap en twee gedaagden over het gebruik van een veerpont. De eisers, bestaande uit de maatschap en drie andere partijen, vorderden een verbod voor de gedaagden om de veerpont te gebruiken, die eigendom is van de maatschap. De gedaagden, eigenaren van een perceel op het eiland, maakten gebruik van de veerpont voor hun recreatiewoning. De maatschap stelde dat de veerpont essentieel is voor hun bedrijfsvoering en dat de gedaagden geen recht hadden op gebruik van de veerpont, omdat zij geen overeenkomst hadden gesloten. De voorzieningenrechter oordeelde dat de gedaagden weliswaar een mondelinge overeenkomst hadden voor recreatief gebruik, maar dat dit niet gold voor bouw- en sloopwerkzaamheden. De rechter verbood de gedaagden om de veerpont te gebruiken voor het vervoer van bouwmateriaal en andere goederen, maar stond hen wel toe om de veerpont te gebruiken voor hun eigen vervoer en dat van hun bezoekers, mits dit voor onderhoudswerkzaamheden was. De voorzieningenrechter legde dwangsommen op voor overtredingen van deze verboden.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/628257 / KG ZA 22-342
Vonnis in kort geding van 25 mei 2022
in de zaak van

1.[de maatschap] ,

2. [eisende partij sub 2] ,

3. [eisende partij sub 3] ,

4. [eisende partij sub 4] ,

alle te [plaats 1] ,
eisers,
advocaat mr. N. Overeem te Den Haag,
tegen:

1.[gedaagde sub 1] ,

2. [gedaagde sub 2] ,
beiden te [plaats 2] ,
gedaagden,
advocaat mr. J. Postma te Rotterdam.
Eisers worden hierna gezamenlijk aangeduid als ‘ [de maatschap c.s.] ’ en ieder afzonderlijk respectievelijk als ‘de maatschap’, ‘ [eisende partij sub 2] ’, ‘ [eisende partij sub 3] ’ en ‘ [eisende partij sub 4] . Gedaagden worden hierna gezamenlijk aangeduid als ‘ [gedaagde sub 1 c.s.] ’ en ieder afzonderlijk respectievelijk als ‘ [gedaagde sub 1] ’ en ‘ [gedaagde sub 2] ’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met de daarbij en nadien overgelegde producties, waarbij één productie nadien is ingetrokken;
- de akte houdende een wijziging van eis, met producties;
- de conclusie van antwoord met de daarbij en nadien overgelegde producties;
- de op 10 mei 2022 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op 24 mei 2022. Nadien is de vonnisdatum nader bepaald op vandaag.
1.3.
De door [de maatschap c.s.] aan de voorzieningenrechter verzonden brief van 11 mei 2022 wordt, mede gelet op het daartegen door [gedaagde sub 1 c.s.] op 16 mei 2022 gemaakte bezwaar, buiten beschouwing gelaten bij de beoordeling, overeenkomstig het bepaalde in artikel 13.3 van het Landelijke procesreglement kort gedingen rechtbank handel/familie.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
[eisende partijen sub 2 tot en met sub 4] zijn de maten van de maatschap. [eisende partij sub 2] is sinds 11 februari 2005 de eigenaar van het perceel, kadastraal bekend gemeente [Gemeente] , [sectie ...] , nummers [I] en [II] , plaatselijk bekend als [adres 1] . De maatschap oefent op dat perceel haar bedrijf uit, waarbij zij zich bezig houdt met het houden van melkvee en de vervaardiging van zuivelproducten.
2.2.
[gedaagde sub 1 c.s.] zijn sinds 21 december 2020 de eigenaren van een perceel grond aan de [adres 2] . Hierop staat nu een vervallen opstal. [gedaagde sub 1 c.s.] zijn voornemens deze te slopen en een nieuwe recreatiewoning op het perceel te realiseren.
2.3.
Beide percelen zijn gelegen op een eiland dat tot en met 15 oktober 2014 bereikbaar was met een veerpont, die eigendom was van het Hoogheemraadschap van Rijnland (hierna: het Hoogheemraadschap).
2.4.
Zowel de ouders van [gedaagde sub 2] als de ouders van [eisende partij sub 3] zijn ook eigenaar van een perceel op het eiland.
2.5.
In een schriftelijke overeenkomst van 10 november 2014 tussen het Hoogheemraadschap en de maatschap (hierna: de overeenkomst uit 2014) staat, zakelijk weergegeven en voor zover relevant voor dit geding, vermeld:
- dat het Hoogheemraadschap heeft besloten de veerpont wegens veiligheidsrisico’s uit de vaart te nemen;
- dat partijen en de bewoners van het eiland hebben onderhandeld over de condities van overname van het eigendom, beheer en onderhoud van de veerpont en daarover overeenstemming hebben bereikt;
- dat deze overeenstemming inhoudt dat de veerpont aan de maatschap wordt overgedragen, behoudens de mogelijkheid van latere overdracht aan een nog op te richten stichting, en dat de maatschap gebruiksovereenkomsten inzake het gebruik van de veerpont met de bewoners zal aangaan;
- dat de maatschap bevoegd is om de rechten en plichten uit deze overeenkomst over te dragen aan een eventueel nog op te richten stichting, indien daar overeenstemming met de bewoners over is.
2.6.
Kort daarna is de veerpont aan de maatschap overgedragen. Er zijn mondelinge overeenkomsten tot stand gekomen tussen de maatschap en de toenmalige bewoners van het eiland, kort gezegd inhoudende dat die bewoners tegen een vergoeding gebruik mogen maken de veerpont, waarbij de hoogte van de vergoeding afhankelijk is van de bestemming van het perceel van de bewoners, te weten voor bewoning of recreatie.
2.7.
Tussen 2014 en 2020 zijn er gesprekken gevoerd tussen (adviseurs van) [de maatschap c.s.] en bewoners/gebruikers van onroerende zaken op het eiland over onder meer het schriftelijk vastleggen van gebruiksovereenkomsten en het oprichten van een vereniging ten behoeve van het gebruik van de veerpont door gebruikers van onroerende zaken op het eiland. Er zijn adviezen uitgebracht en concept-aktes opgesteld, maar er zijn geen overeenkomsten of aktes ondertekend.
2.8.
Op 13 november 2020 heeft de adviseur van [de maatschap c.s.] aan [gedaagde sub 1 c.s.] bericht, voor zover thans relevant:
“In ons gesprek heb je ook aangegeven dat je net als de andere bewoners mee wilt betalen aan de onkosten voor het pont. Ik heb dit met [eisende partij sub 2] en [eisende partij sub 3] kortgesloten en [eisende partij sub 3] zal volgende week contact met jullie opnemen en jullie uitnodigen om een keer langs te komen op de boerderij om dit te bespreken (en het overpad) en met jullie te formaliseren, zodat alles geregeld is. Fijn dat we het zo snel met elkaar in hebben kunnen vullen. Veel geluk met jullie aankoop.”
Het in dit bericht bedoeld gesprek heeft vervolgens ook plaats gevonden.
2.9.
De maatschap heeft op 16 februari 2021 aan [gedaagde sub 1 c.s.] een rekening gestuurd voor het “pontgebruik volgens afspraak jaar 2021” voor een bedrag van € 375,- exclusief btw. [gedaagde sub 1 c.s.] hebben dat bedrag betaald.
2.10.
In november 2021 is er een gesprek geweest tussen [eisende partij sub 2 en eisende partij sub 3] en [gedaagde sub 1 c.s.] , waarin laatstgenoemden onder meer hun bouwplannen hebben toegelicht en waarin is gesproken over de wijze waarop zij de bouw van een nieuw pand op hun perceel wilden gaan uitvoeren.
2.11.
Bij brief van 25 februari 2022 hebben [de maatschap c.s.] aan de eilandbewoners bericht dat zij om hen moverende redenen hebben moeten besluiten dat alleen de vaste – in de brief bij naam genoemde – bewoners van het eiland voortaan gebruik mogen maken van de veerpont, hetgeen zij in de brief nader hebben toegelicht. [gedaagde sub 1 c.s.] zijn niet vermeld bij de bij naam genoemde vaste bewoners.
2.12.
[gedaagde sub 1 c.s.] hebben hiertegen bij brief van 27 februari 2022 bezwaar gemaakt en daarbij aangegeven dat zij de veerpont zullen blijven gebruiken om hun recreatiewoning te kunnen bereiken.
2.13.
Bij brieven van 18 maart 2022 en 8 april 2022 hebben door [de maatschap c.s.] ingeschakelde juridisch adviseurs (laatstelijk hun huidige advocaat) nader aan [gedaagde sub 1 c.s.] toegelicht waarom zij geen gebruik meer mogen maken van de veerpont. In de brief van 8 april 2022 staat vermeld dat de maatschap gelet daarop de gebruiksovereenkomst met [gedaagde sub 1 c.s.] heeft opgezegd, welke opzegging voor zover nodig wordt herhaald. [gedaagde sub 1 c.s.] hebben daarna niet toegezegd dat zij de veerpont niet meer zullen gebruiken, zoals in de laatste brief is genoemd als mogelijkheid om een kort geding te voorkomen.

3.Het geschil

3.1.
[de maatschap c.s.] vorderen, na eiswijziging, zakelijk weergegeven:
primair
1. [gedaagde sub 1 c.s.] te verbieden om de veerpont te gebruiken met ingang van de dag na betekening van dit vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per overtreding;
2. [gedaagde sub 1 c.s.] te verbieden om enig (bouw)materiaal en/of goederen bestemd voor of afkomstig van hun perceel ten behoeve van bouw- en sloopwerkzaamheden te laten vervoeren met de veerpont, met ingang van de dag na betekening van dit vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per overtreding;
3. [gedaagde sub 1 c.s.] te verbieden om personen die recreëren in de woning(en) op het aan hen in eigendom toehorende perceel, alsmede om personen die in hun opdracht betaalde werkzaamheden verrichten op hun perceel te laten vervoeren met de veerpont, met ingang van de dag na betekening van dit vonnis, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per overtreding;
subsidiair
1. [gedaagde sub 1 c.s.] te verbieden om de veerpont te gebruiken met ingang van de dag na betekening van dit vonnis voor enig ander vervoer dan dat van henzelf, hun personenauto(s), hun familie en bezoekers in de privé-sfeer, onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat de pont wordt bediend door eisers sub 2, 3 of 4, zulks tegen betaling, dan wel door de (schoon)ouders van [gedaagde sub 1 c.s.] , zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,-- per overtreding;
2. [gedaagde sub 1 c.s.] te verbieden om enig (bouw)materiaal en/of goederen bestemd voor of afkomstig van hun perceel ten behoeve van bouw- en sloopwerkzaamheden te laten vervoeren met de veerpont, met ingang van de dag na betekening van dit vonnis, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,-- per overtreding;
3. [gedaagde sub 1 c.s.] te verbieden om personen die recreëren in de woning(en) op het aan hen in eigendom toehorende perceel, alsmede personen die in hun opdracht betaalde werkzaamheden verrichten op hun perceel, gebruik te laten maken van de veerpont, zulks met ingang van de dag na betekening van dit vonnis, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,-­ per overtreding;
althans een voorziening te treffen die de voorzieningenrechter juist acht, met veroordeling van [gedaagde sub 1 c.s.] in de proceskosten en de nakosten op de wijze zoals in de dagvaarding staat vermeld.
3.2.
Daartoe voeren [de maatschap c.s.] – samengevat – het volgende aan. De veerpont is eigendom van de maatschap en deze is van groot belang voor de bedrijfsvoering van de boerderij. De kosten van onderhoud zijn aanzienlijk. De maatschap heeft in 2014 een verplichting op zich genomen om de bewoners van het eiland gebruik te laten maken van de veerpont en daar heeft zij ook uitvoering aan gegeven door met hen gebruiksovereenkomsten aan te gaan. [gedaagde sub 1 c.s.] kunnen daar als derden echter geen rechten aan ontlenen. [de maatschap c.s.] zijn ook niet gehouden om met hen een dergelijke overeenkomst aan te gaan. Zij hebben eind 2020 nog wel onverplicht een gebruiksovereenkomst met [gedaagde sub 1 c.s.] gesloten voor wat betreft het gebruik van de veerpont door hen als recreanten, maar die overeenkomst wensen zij niet te continueren. Daarvoor is onder meer redengevend dat haar berichten hebben bereikt dat de veerpont door hen op ondeskundige wijze werd gebruikt en dat zij van plan zijn om het huidige bouwwerk op hun perceel te slopen en daar een groot vakantiehuis te gaan bouwen en alles wat daarvoor nodig is met de pont willen gaan verschepen, hetgeen leidt tot een aanzienlijk verzwaard gebruik. Daarvoor is geen toestemming verleend. Deze omstandigheden vormen voor zover nodig voldoende reden om de overeenkomst op te zeggen, waartoe [de maatschap c.s.] ook zijn overgegaan.
3.3.
[gedaagde sub 1 c.s.] voeren verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

Ontvankelijkheid/bevoegdheid
4.1.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat er geen aanleiding is om [de maatschap c.s.] niet ontvankelijk te verklaren of als “onbevoegde partijen te bestempelen” zoals [gedaagde sub 1 c.s.] primair hebben betoogd. Vaststaat dat de veerpont eigendom is van de maatschap, zodat de maatschap in beginsel het recht heeft om te bepalen wie daar wel en geen gebruik van mag maken. Dat recht hoeft gezien de kenmerken van het eigendomsrecht (allesomvattend en exclusief) niet in een afzonderlijke overeenkomst aan hen te worden toegekend. Anders dan [gedaagde sub 1 c.s.] hebben aangevoerd blijkt uit geen van de overgelegde stukken dat, in afwijking van het vorenstaande, besluiten inzake ontzegging of verbod van het gebruik van de veerpont enkel kunnen worden genomen door alle bewoners van het eiland die hiervan gebruik mogen maken.
Inhoudelijke beoordeling
4.2.
[de maatschap c.s.] hebben gemotiveerd uiteengezet dat en waarom [gedaagde sub 1 c.s.] er geen recht op hebben om gebruik te maken van de veerpont. Het ligt dan op de weg van [gedaagde sub 1 c.s.] , die zich er op beroepen dat zij daar wel recht op hebben (en die zich dus beroepen op de rechtsgevolgen van de door hen gestelde feiten of rechten), om toe te lichten op grond waarvan dat dan het geval is. Om tot afwijzing van het gevorderde te komen, zoals [gedaagde sub 1 c.s.] verzoeken, dienen zij, mede gelet op het karakter van dit kort geding waar geen plaats is voor nader onderzoek en/of bewijslevering, hun gebruiksrecht minst genomen aannemelijk te maken. Voor zover [gedaagde sub 1 c.s.] anderszins hebben betoogd, gaat de voorzieningenrechter daaraan voorbij.
De overeenkomst uit 2014
4.3.
De voorzieningenrechter begrijpt dat [gedaagde sub 1 c.s.] primair stellen dat zij een gebruiksrecht hebben op grond van de overeenkomst uit 2014. Daaraan gaat de voorzieningenrechter voorbij. [gedaagde sub 1 c.s.] zijn geen partij bij die overeenkomst en daarin is naar voorshands oordeel ook geen beding opgenomen waaraan [gedaagde sub 1 c.s.] gebruiksrechten kunnen ontlenen. Voor zover al zou zijn beoogd in deze overeenkomst verplichtingen op te leggen aan de maatschap ten opzichte van derden, dan zijn die derden hoogstens de bewoners van het eiland destijds. Zij werden immers destijds in hun belangen getroffen door de overdracht van de veerpont van het Hoogheemraadschap aan de maatschap, zij hebben daarom daarover mee onderhandeld en dat heeft ertoe geleid dat in de overeenkomst is opgenomen dat de maatschap gebruiksovereenkomsten inzake het gebruik van de veerpont met hen zal aangaan. Noch uit de bewoordingen van de overeenkomst noch uit de bedoeling van de bij die overeenkomst betrokken partijen blijkt dat zij met die overeenkomst hebben beoogd een derdenbeding overeen te komen met de (zeer verstrekkende) inhoud zoals [gedaagde sub 1 c.s.] stellen. Daarbij heeft de voorzieningenrechter er ook acht op geslagen dat het Hoogheemraadschap in een e-mailbericht van 20 april 2022 te kennen heeft gegeven dat zij geen enkele zeggenschap meer heeft over het gebruik van de veerpont en dat de maatschap als eigenaar kan bepalen wie er gebruik mag maken van de veerpont.
Gevoerde onderhandelingen/opgestelde concept-aktes
4.4.
Subsidiair menen [gedaagde sub 1 c.s.] , zo begrijpt de voorzieningenrechter, dat er tussen 2014 en 2020 een overeenkomst tot stand is gekomen tussen de maatschap en de bewoners van het eiland die met zich brengt dat een brede kring van gebruikers, waaronder ook [gedaagde sub 1 c.s.] als recente eigenaar van een perceel op het eiland, aanspraak kan maken op een gebruiksrecht. De verwijzing door [gedaagde sub 1 c.s.] naar opgestelde adviezen en concept-aktes en hetgeen in het kader van de onderhandelingen volgens hen niet tussen partijen ter discussie stond, is mede in het licht van de uitdrukkelijk betwisting van [de maatschap c.s.] , onvoldoende om aan te nemen dat hierbij een overeenkomst of een deelovereenkomst tot stand is gekomen, met een inhoud zoals door [gedaagde sub 1 c.s.] gesteld.
Tussen partijen gesloten gebruiksovereenkomst
4.5.
Meer subsidiair baseren [gedaagde sub 1 c.s.] hun standpunt op een eind 2020 door hen met [de maatschap c.s.] gesloten mondelinge overeenkomst op grond waarvan zij gebruik mogen maken van de veerpont ook ten behoeve van het uitvoeren van de verbouwing van hun woning. [de maatschap c.s.] erkennen dat de maatschap toen een gebruiksovereenkomst met [gedaagde sub 1 c.s.] heeft gesloten, maar zij betwisten dat deze overeenkomst de door [gedaagde sub 1 c.s.] geschetste inhoud heeft.
4.6.
De voorzieningenrechter acht in dit geding aannemelijk geworden dat partijen eind 2020 overeen zijn gekomen dat [gedaagde sub 1 c.s.] zelfstandig gebruik mogen maken van de veerpont om te komen en gaan – eventueel met een auto en eventueel met bezoek – van/naar het eiland als recreanten/ten behoeve van recreatief gebruik van het perceel door hen voor onbepaalde duur. Daartoe is het volgende redengevend.
4.7.
De overeenkomst is niet schriftelijk aangegaan en er staat ook overigens niets op papier waaruit de inhoud van de door partijen over het gebruik van de veerpont gemaakte afspraken kan worden afgeleid. [de maatschap c.s.] erkennen echter dat er eind 2020 een mondelinge overeenkomst is gesloten voor wat betreft het gebruik door [gedaagde sub 1 c.s.] van de veerpont voor wat betreft hun eigen vervoer en het vervoer van hun personenauto naar het eiland als zomergasten van het eiland in het jaar 2021. [gedaagde sub 1 c.s.] moeten bij het gebruik door hen van de woning redelijkerwijs ook bezoek kunnen ontvangen, in die zin dat vrienden, kennissen en familieleden tezamen met [gedaagde sub 1 c.s.] of één van hen, in hun woning moeten kunnen verblijven. Daarnaast brengt de redelijkheid mee dat werklieden gebruikelijk onderhoud aan de huidige woning moeten kunnen komen verrichten via de pont, nu er momenteel geen andere mogelijkheid bestaat om het perceel van [gedaagde sub 1 c.s.] te bereiken. De voorzieningenrechter gaat er van uit dat de tussen partijen gesloten overeenkomst hier in voorziet.
4.8.
De voorzieningenrechter acht niet aannemelijk geworden dat de door partijen gesloten overeenkomst omtrent het recreatieve gebruik van de woning door [gedaagde sub 1 c.s.] zo ver strekt dat zij ook zijn overeengekomen dat [gedaagde sub 1 c.s.] andere personen zoals huurders gebruik mogen laten maken van de veerpont. [gedaagde sub 1 c.s.] hebben daarvoor onvoldoende aanknopingspunten naar voren gebracht.
4.9.
De voorzieningenrechter acht anderzijds niet aannemelijk geworden dat partijen voormelde afspraken hebben gemaakt voor de beperkte duur van een jaar. Dat de financiële tegemoetkoming telkens voor een jaar wordt betaald, vormt geen onderbouwing daarvan. Dat is immers ook bij een duurovereenkomst niet ongebruikelijk. De voorzieningenrechter gaat er in dit geding daarom voorshands vanuit dat partijen een duurovereenkomst hebben gesloten met een inhoud als voormeld voor onbepaalde tijd, zonder iets af te spreken over de opzegging van die overeenkomst.
4.10.
[gedaagde sub 1 c.s.] hebben in dit geding niet voldoende aannemelijk weten te maken dat de gesloten overeenkomst inhoudt dat zij de veerpont ook mogen gebruiken ten behoeve van de verbouwing van de woning op hun perceel. Dat betreft zowel een veel frequenter gebruik als een veel zwaarder gebruik dan het overeengekomen privé-gebruik en ook een gebruik van de veerpont door derden. Er zijn onvoldoende aanknopingspunten om er in dit geding van uit te kunnen gaan dat partijen dat zijn overeengekomen. Het voor het overeengekomen gebruik in 2021 door [gedaagde sub 1 c.s.] aan [de maatschap c.s.] betaalde bedrag vormt daartegenover een aanwijzing voor het tegendeel. Tussen partijen staat immers vast dat door de maatschap begin 2021 aan [gedaagde sub 1 c.s.] een tarief in rekening is gebracht van € 375,- per jaar, zijnde het (lage) tarief dat door [de maatschap c.s.] aan recreanten in rekening wordt gebracht.
De vorderingen sub 2 en 3
4.11.
Hetgeen hiervoor is overwogen omtrent de inhoud van de tussen partijen gesloten gebruiksovereenkomst leidt ertoe dat de primaire vordering sub 2 om, kort gezegd, [gedaagde sub 1 c.s.] te verbieden om de veerpont te gebruiken voor de verbouwing van hun woning, voor toewijzing vatbaar is. De primaire vordering sub 3 is daardoor alleen toewijsbaar voor wat betreft het eerste deel, namelijk om [gedaagde sub 1 c.s.] te verbieden om personen die recreëren in de woning(en) op hun perceel te laten vervoeren met de veerpont, maar niet voor wat betreft het tweede deel, namelijk om [gedaagde sub 1 c.s.] te verbieden personen die in hun opdracht betaalde werkzaamheden verrichten op hun perceel te laten vervoeren met de veerpont.
4.12.
Ook al zou er een erfdienstbaarheid van weg/overpad zijn gevestigd, waarbij de dienende en heersende percelen de percelen zijn zoals door [gedaagde sub 1 c.s.] genoemd, dan staat dit nog niet aan toewijzing van voormelde verbodsvorderingen in de weg, nu dat nog geen recht geeft om die veerpont te gebruiken op de door [gedaagde sub 1 c.s.] gewenste manier.
4.13.
[de maatschap c.s.] hebben naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook een voldoende spoedeisend belang bij toewijzing van voormelde vorderingen, nu [gedaagde sub 1 c.s.] voornemens zijn zo spoedig mogelijk na de uitspraak van de bezwaarcommissie betreffende de verleende bouwvergunning, die op korte termijn wordt verwacht, met de verbouwing van de woning van start te gaan en de veerpont daarvoor te gaan gebruiken.
4.14.
Een belangenafweging kan niet tot een ander oordeel leiden, ook niet als zou worden uitgegaan van de juistheid van de stellingen van [gedaagde sub 1 c.s.] over de situatie ter plekke en de gevolgen voor hen van het niet kunnen gebruiken van de veerpont voor de verbouwing. Een groot belang bij het gebruik geeft nog geen recht op dat gebruik en daarbij had het naar het oordeel van de voorzieningenrechter juist bij een dergelijk groot belang ook op de weg van [gedaagde sub 1 c.s.] gelegen om hierover voorafgaand aan de aankoop van het perceel duidelijke – in rechte te bewijzen – afspraken te maken.
4.15.
Oplegging van een dwangsom, als stimulans tot nakoming van de te geven beslissing, is aangewezen. De op te leggen dwangsommen zullen echter (deels) worden gematigd en worden gemaximeerd op na te melden bedragen.
De vordering sub 1
4.16.
In het kader van de beoordeling van de eerste vordering stelt de voorzieningenrechter vast dat [de maatschap c.s.] de gebruiksovereenkomst inmiddels hebben opgezegd (bij brief van 25 februari 2022, dan wel bij brief van 18 maart 2022 dan wel in ieder geval bij brief van 8 april 2022) en naar de voorzieningenrechter de inhoud van deze brieven begrijpt met onmiddellijke ingang. De voorzieningenrechter overweegt dat de gesloten (duur)overeenkomst in beginsel opzegbaar is, maar dat de eisen van redelijkheid en billijkheid nadere eisen kunnen stellen aan opzegging, inhoudende dat opzegging slechts mogelijk is indien daarvoor een voldoende zwaarwegende grond bestaat of een bepaalde opzegtermijn in acht moet worden genomen of de opzegging gepaard moet gaan met het aanbod tot betaling van een (schade)vergoeding (op grond van art. 6:248 lid 1 BW).
4.17.
De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat de redelijkheid en billijkheid in dit geval meebrengen dat voor de opzegging door de maatschap van de gebruiksovereenkomst een voldoende zwaarwegende grond moet bestaan, in ieder geval voor een opzegging zonder hantering van een redelijke opzegtermijn, zoals hier het geval is geweest. Daartoe is redengevend dat de veerpont voor [gedaagde sub 1 c.s.] op dit moment de enige mogelijkheid biedt om het eiland te bereiken.
4.18.
Dan is de volgende vraag of die voldoende zwaarwegende grond hier aanwezig is. Om die vraag te kunnen beantwoorden heeft de voorzieningenrechter acht geslagen op de door [de maatschap c.s.] naar voren gebrachte belangen bij opzegging tegenover de belangen die [gedaagde sub 1 c.s.] hebben aangevoerd bij het gebruik kunnen blijven maken van de pont op de overeengekomen wijze. [de maatschap c.s.] hebben naar voren gebracht dat de veerpont onontbeerlijk is voor de bedrijfsvoering van de boerderij en ook voldoende gemotiveerd waarom dat zo is. In dat kader wensen zij zelf ongestoord gebruik te kunnen maken van de veerpont en willen zij schade aan de veerpont voorkomen. De kosten voor herstel zijn heel hoog naast de hoge reguliere onderhoudskosten. Zij stellen daarbij dat andere recreanten daarom ook geen gebruik mogen maken van de veerpont. [gedaagde sub 1 c.s.] hebben dat laatste weersproken en zij hebben toegelicht dat zij niet op een andere manier (met een voertuig) bij het perceel kunnen komen, nu zij daarbij geen aanlegkade hebben en zij ook aan de overkant/het vasteland geen ligplaats en geen parkeerplaats hebben.
4.19.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat een belangenafweging leidt tot de conclusie dat er in dit geval geen sprake is van een voldoende zwaarwegende grond voor opzegging van de gebruiksovereenkomst met onmiddellijke ingang. De voorzieningenrechter heeft daarbij ook acht geslagen op het standpunt van [de maatschap c.s.] dat recentelijk is gebleken dat [gedaagde sub 1 c.s.] de veerpont ondeskundig gebruiken, maar dat standpunt hebben zij naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet dan wel onvoldoende onderbouwd met de overlegging van één verklaring ten aanzien van één incident, waarop [gedaagde sub 1 c.s.] nooit door [de maatschap c.s.] direct zijn aangesproken, zo hebben [gedaagde sub 1 c.s.] onweersproken gesteld. De voorzieningenrechter heeft hierbij ook acht geslagen op het feit dat [gedaagde sub 1 c.s.] de veerpont al meer dan vijftien jaar gebruiken als zij de ouders van [gedaagde sub 2] op het eiland bezochten, waarbij zij de veerpont ook zelfstandig bedienden. [de maatschap c.s.] hebben weliswaar gesteld dat [gedaagde sub 1 c.s.] daartoe niet gerechtigd waren, maar zij hebben deze feitelijke handelwijze niet dan wel onvoldoende gemotiveerd weersproken. Verder hebben [de maatschap c.s.] onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de eisen die de verzekering zou hebben gesteld, eraan in de weg staan dat [gedaagde sub 1 c.s.] worden toegevoegd aan de lijst van personen die de veerpont gebruiken.
4.20.
De primaire vordering sub 1 is gelet op het vorenstaande niet toewijsbaar. De subsidiaire vordering sub 1 zal worden toegewezen in overeenstemming met hetgeen hiervoor is overwogen over de reikwijdte van het gebruiksrecht. Nu, zoals hiervoor is overwogen, [de maatschap c.s.] onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt dat [gedaagde sub 1 c.s.] en hun privé-bezoek, op onverantwoorde wijze gebruik maken van de pont, zal de gevorderde voorwaarde dat de pont wordt bediend door [eisende partij sub 2 en eisende partij sub 3] of [eisende partij sub 4] tegen betaling, of door de ouders van [gedaagde sub 2] , worden afgewezen.
4.21.
Oplegging van een dwangsom, als stimulans tot nakoming van de te geven beslissing, is aangewezen. De op te leggen dwangsom zal echter (deels) worden gematigd en worden gemaximeerd op na te melden bedrag.
Proceskostenveroordeling
4.22.
Nu partijen over en weer in het (on)gelijk zijn gesteld, zullen de kosten tussen hen worden gecompenseerd als na te melden.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
verbiedt [gedaagde sub 1 c.s.] om de veerpont te gebruiken voor enig ander vervoer dan dat van henzelf en hun bagage, hun personenauto(s), hun familie, hun bezoekers in de privé-sfeer en werklieden met hun materiaal, deze laatsten uitsluitend voor zover zij gebruikelijke (onderhouds)werkzaamheden aan het perceel en het huidige opstal van [gedaagde sub 1 c.s.] komen uitvoeren, met ingang van de dag na betekening van dit vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,- per overtreding, met een maximum van
€ 100.000,-;
5.2.
verbiedt [gedaagde sub 1 c.s.] om enig (bouw)materiaal en/of goederen bestemd voor of afkomstig van hun perceel ten behoeve van bouw- en sloopwerkzaamheden te laten vervoeren met de veerpont, met ingang van de dag na betekening van dit vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per overtreding, met een maximum van € 100.000,-;
5.3.
verbiedt [gedaagde sub 1 c.s.] om personen die recreëren in de woning(en) op het aan hen in eigendom toehorende perceel met de veerpont te (laten) vervoeren, voor zover het betreft personen die de woning(en) niet gezamenlijk en tegelijkertijd gebruiken met [gedaagde sub 1 c.s.] of één van hen, met ingang van de dag na betekening van dit vonnis, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,- per overtreding, met een maximum van € 10.000,-;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.6.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.F. Hesselink en in het openbaar uitgesproken op 25 mei 2022.
ts