ECLI:NL:RBDHA:2022:4970

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 mei 2022
Publicatiedatum
24 mei 2022
Zaaknummer
C/09/613883 / HA ZA 21-566
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige registratie beëindiging in het Politie Tolkenbestand

In deze zaak vordert eiser, een politie-inspecteur en beëdigd tolk, dat de Politie zijn registratie in het Politie Tolkenbestand herstelt. Eiser is sinds 1986 in dienst van de Politie en heeft daarnaast als zelfstandige tolk/vertaler gewerkt. In 2019 heeft hij een derde ingeschakeld voor een vertaalopdracht, wat leidde tot een onderzoek door de Politie. Eiser werd beschuldigd van plichtsverzuim en zijn registratie in het tolkenbestand werd op 'niet tonen' gezet. Na een disciplinaire maatregel van een schriftelijke berisping, werd hij definitief uit het tolkenbestand verwijderd. Eiser stelt dat deze beslissing onrechtmatig is, omdat het Diensthoofd niet bevoegd was om deze maatregel te nemen en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zijn geschonden. De rechtbank oordeelt dat de Politie niet onrechtmatig heeft gehandeld. De beslissingen tot verwijdering zijn zorgvuldig genomen en voldoen aan de vereisten van de Algemene Wet Bestuursrecht. De rechtbank wijst de vorderingen van eiser af, inclusief de vordering tot schadevergoeding, en veroordeelt eiser in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/613883 / HA ZA 21-566
Vonnis van 25 mei 2022
in de zaak van
[eiser]te [plaats],
eiser,
advocaat mr. P.J. de Booij te Almere,
tegen
DE POLITIEte Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. A.T. Bolt te Arnhem.
Partijen zullen hierna ‘[eiser]’ en ‘de Politie’ worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het procesdossier bestaat uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 7 juni 2021;
  • de door [eiser] overgelegde producties E1 t/m E12;
- de conclusie van antwoord;
- de door de Politie overgelegde producties 1 t/m 20;
- het tussenvonnis van 12 januari 2022 waarbij een mondelinge behandeling is gelast.
1.2.
Op 12 april 2022 heeft een mondelinge behandeling van de zaak plaatsgevonden. De griffier heeft aantekening gehouden van hetgeen daar door partijen is gezegd.
1.3.
Ten slotte is de datum voor vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is vanaf 1 april 1986 in dienst van de Politie. Hij heeft de rang van Inspecteur en vervult thans de functie van trajectbegeleider voor studenten van de Politieacademie. Hij heeft een aanstelling bij het team Operationele Begeleiding en Training (hierna: ‘OBT’) van het Politiedienstencentrum. [eiser] heeft daarnaast sinds 1992 als zelfstandige werkzaamheden voor de Politie verricht als beëdigd tolk/vertaler. Hij stond daartoe ingeschreven in het Politie Tolkenbestand en de Politie had hem toestemming gegeven om deze nevenwerkzaamheden te verrichten. [eiser] werd regelmatig ingehuurd als tolk/vertaler door verschillende opsporingsteams van de Politie, waaronder teams van de Dienst Landelijke Recherche (hierna: ‘DLR’) van de Landelijke Eenheid.
2.2.
Een inschrijving in het Politie Tolkenbestand is een voorwaarde voor het verrichten van tolk- en vertaalwerkzaamheden voor de Politie.
Verwijdering uit Politie Tolkenbestand
2.3.
Eind november 2019 heeft [eiser] vanuit een DLR-onderzoeksteam van de Politie in een grootschalig embargo-onderzoek waarin hij al enige tijd tolk/vertaalwerkzaamheden verrichtte, het verzoek gekregen om met spoed een document vanuit het Nederlands naar het Arabisch te vertalen. [eiser] heeft het aan hem toegestuurde document niet zelf vertaald, maar daarvoor buiten medeweten van de Politie een derde ingeschakeld. Nadat deze derde de vertaling had gemaakt, heeft [eiser] die aan de Politie toegestuurd. Hij heeft daarbij niet vermeld dat de vertaling door een derde was opgesteld.
2.4.
De laptop waarop deze derde het vertaalde document had opgeslagen, is korte tijd later gestolen. De derde heeft hiervan melding gemaakt bij [eiser] en bij de Politie. Het voorgaande onder 2.3. en 2.4. wordt hierna samengevat geduid als ‘het incident’. De teamleider van het DLR-onderzoeksteam heeft het team Veiligheid, Integriteit en Klachten van de Politie (hierna: ‘het VIK’) van het incident in kennis gesteld. Ook is het Landelijk Tolken Coördinatiepunt (hierna: ‘LTCP’) op de hoogte gesteld van het incident.
2.5.
Door het LTCP is besloten om in afwachting van verder onderzoek geen gebruik te maken van de diensten van [eiser] als tolk/vertaler. Daartoe zijn de gegevens van [eiser] in het Politie Tolkenbestand voorlopig op ‘niet-tonen’ gezet. Dit is bij brief van 17 december 2019 door het Diensthoofd Regionale Recherche, Gemandateerd (deel)portefeuillehouder Tolken en Vertalen politie (hierna: ‘het Diensthoofd’) aan [eiser] meegedeeld.
2.6.
Het VIK heeft onderzoek verricht naar de rol van [eiser] in het incident en is in een rapport van 10 april 2020 tot de volgende conclusies gekomen:
“Vastgesteld is dat:
  • de heer [eiser], zonder overleg met zijn opdrachtgever, een derde heeft ingeschakeld voor het vertalen van een document;
  • dit document is gerubriceerd als POLITIE GEHEIM;
  • dergelijke informatie alleen buiten het @politie.nl verstuurd mag worden in overleg met de verantwoordelijke;
  • het document ter beschikking is gesteld aan een persoon die niet in de politietolkendatabase is opgenomen en niet gescreend is;
  • het document buiten een politielocatie is gebracht.”
2.7.
Het handelen van [eiser] is door de Politie in de ambtenaarrechtelijke rechtsverhouding met [eiser] aangemerkt als plichtsverzuim. In verband daarmee is aan hem bij besluit van 15 mei 2020 de disciplinaire maatregel van een schriftelijke berisping opgelegd.
2.8.
Bij brief van 19 mei 2020 heeft het Diensthoofd aan [eiser] meegedeeld dat de uitslag van het onderzoek door het VIK “geen aanleiding” vormt voor de Politie om weer van de diensten van [eiser] als tolk gebruik te maken. Daarbij werd aangekondigd dat de gegevens van [eiser] uit het Politie Tolkenbestand verwijderd zouden worden.
2.9.
[eiser] heeft bezwaar gemaakt tegen zijn verwijdering uit het Politie Tolkenbestand. Bij besluit van 10 november 2020 heeft de Politie dit bezwaar ongegrond verklaard. Tegen deze beslissing op bezwaar heeft [eiser] beroep ingesteld bij de rechtbank Midden-Nederland. Bij uitspraak van 8 maart 2021 heeft deze rechtbank geoordeeld dat de brief van 19 mei 2020, waarin de Politie [eiser] heeft geïnformeerd dat zijn gegevens uit het Politie Tolkenbestand zullen worden verwijderd, geen besluit is in de zin van artikel 1:3 lid 1 van de Algemene Wet Bestuursrecht (Awb) en dat daartegen dus geen bezwaar mogelijk is. Om die reden heeft de rechtbank het beroep gegrond geacht, de beslissing op bezwaar vernietigd en het bezwaar van [eiser] tegen de brief van 19 mei 2020 alsnog niet ontvankelijk verklaard.
Nieuw beleid nevenwerkzaamheden
2.10.
In de ‘Notitie nevenwerkzaamheden’ uit 2014 is nieuw beleid van de Politie vastgelegd met betrekking tot nevenwerkzaamheden van haar medewerkers. Dat beleid is de Politie vanaf medio 2020 consequent gaan toepassen, hetgeen los staat van het incident met [eiser]. Een belangrijk uitgangspunt van het beleid, zoals dit vanaf medio 2020 wordt toegepast, is dat politiemedewerkers geen (commerciële) nevenwerkzaamheden voor de Politie mogen verrichten, waarbij aan medewerkers die nevenwerkzaamheden voor de Politie verrichtten, een ‘gewenningsperiode’ van zes maanden wordt gegund waarin het uitvoeren van die nevenwerkzaamheden nog wordt toegestaan. Om die reden is met politiemedewerkers die nevenwerkzaamheden als tolk/vertaler verrichtten, gesproken over het stopzetten van deze werkzaamheden. Ook met [eiser] is op 20 augustus 2020 een dergelijk gesprek gevoerd, hoewel hij op dat moment niet meer in het Politie Tolkenbestand stond ingeschreven. Bij dit gesprek is hem een op 3 augustus 2020 gedateerd besluit uitgereikt, dat inhoudt dat het [eiser] na afloop van de gewenningsperiode van zes maanden na bekendmaking van het besluit niet langer is toegestaan om tolk/vertaalwerkzaamheden binnen de politieorganisatie uit te voeren als nevenwerkzaamheid. Het besluit vermeldt voorts dat een eerder toekennend besluit daartoe – de rechtbank begrijpt: het besluit van 21 juli 2014 waarbij het [eiser] werd toegestaan nevenwerkzaamheden als tolk/vertaler te verrichten – als ingetrokken dient te worden beschouwd.
2.11.
[eiser] heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 3 augustus 2020. Bij beslissing op bezwaar van 9 februari 2021 is zijn bezwaar ongegrond verklaard. [eiser] heeft tegen deze beslissing op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank heeft dit beroep verworpen, waarna door [eiser] hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep is ingesteld. Deze bestuursrechtelijke procedure loopt nog.
2.12.
Bij brief van 18 maart 2021 heeft de advocaat van [eiser] de Politie gesommeerd de registratie van [eiser] in het Politie Tolkenbestand te herstellen. De Politie heeft niet aan deze sommatie voldaan.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert om bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis:
de Politie te veroordelen om als voorlopige voorziening een voorschot op schadevergoeding van € 50.000,- aan hem te betalen;
de Politie te veroordelen om binnen acht dagen na betekening van het vonnis de doorhaling van de registratie in het Politie Tolkenbestand ongedaan te maken en deze te herstellen en hersteld te houden;
de Politie te veroordelen tot schadevergoeding op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
de Politie te veroordelen in proceskosten en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente indien deze kosten niet binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis zijn voldaan.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat de Politie onrechtmatig heeft gehandeld door zijn registratie in het Politie Tolkenbestand te verwijderen. Die beslissing daartoe is genomen door het Diensthoofd, die niet bevoegd is tot het nemen van een dergelijke beslissing. De Politie heeft bij het nemen van die beslissing voorts de algemene beginselen van behoorlijk bestuur geschonden, en meer specifiek het zorgvuldigheidsbeginsel, het motiveringsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel.
3.3.
De Politie heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank stelt bij de beoordeling voorop dat [eiser] aanvoert dat de Politie onrechtmatig heeft gehandeld door de beslissingen van 17 december 2019, 19 mei 2020 en 10 november 2020 te nemen, waarbij achtereenvolgens zijn status als tolk in het Politie Tolkenbestand op ‘niet tonen’ is gezet, hij uit het Politie Tolkenbestand is verwijderd en zijn bezwaar tegen die verwijdering ongegrond is verklaard. De rechtbank Midden-Nederland heeft bij uitspraak van 8 maart 2021 geoordeeld dat de beslissing van 19 mei 2020 geen besluit in de zin van artikel 1:3 lid 1 Awb is, omdat de bevoegdheid tot verwijdering van een inschrijving in het Politie Tolkenbestand geen publiekrechtelijke, maar een privaatrechtelijke grondslag kent. Gelet op de privaatrechtelijke grondslag van deze beslissing, kan [eiser] in zijn vordering uit onrechtmatige daad worden ontvangen.
4.2.
Op grond van artikel 3:14 van het Burgerlijk Wetboek mag een bevoegdheid die iemand krachtens het burgerlijk recht toekomt, niet worden uitgeoefend in strijd met geschreven of ongeschreven regels van publiekrecht. Vaste rechtspraak is dat op grond van dit artikel de algemene beginselen van behoorlijk bestuur ook op privaatrechtelijk overheidshandelen van toepassing zijn. De rechtbank zal het handelen van de Politie dan ook mede toetsen aan deze algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
4.3.
Gelijktijdig aan de onderhavige procedure loopt de bestuursrechtelijke hoger beroepsprocedure tegen de beslissing op bezwaar van 9 februari 2021 van de Politie aangaande het besluit van de Politie van 3 augustus 2020 om de aan [eiser] verleende toestemming voor het verrichten van nevenwerkzaamheden in te trekken, met inachtneming van een gewenningstermijn van zes maanden. De rechtmatigheid van dit besluit ligt in deze procedure niet ter toetsing voor.
4.4.
De rechtbank zal eerst beoordelen of het Diensthoofd bevoegd was tot het nemen van beslissingen over [eiser] inschrijving in het Politie Tolkenbestand. Vervolgens zal de rechtmatigheid van het handelen van de Politie worden beoordeeld, waarbij mede getoetst zal worden aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
Bevoegdheid Diensthoofd
4.5.
[eiser] heeft zich op het standpunt gesteld dat het Diensthoofd niet bevoegd was om, naast de schriftelijke berisping door zijn ambtelijk leidinggevende bij het OBT van het Politiedienstencentrum, bovendien de maatregel van verwijdering uit het Politie Tolkenbestand te nemen. Volgens [eiser] had het Politiedienstencentrum de toestemming om nevenwerkzaamheden als tolk te verrichten, in het kader van het disciplinaire traject kunnen intrekken, wat zij niet heeft gedaan. In het Mandaatbesluit Politie is niet expliciet genoemd dat DRR de bevoegdheid heeft om [eiser] uit het Politie Tolkenbestand te verwijderen, aldus [eiser].
4.6.
De Politie heeft zich, onder verwijzing naar een aantal mandaatbesluiten, op het standpunt gesteld dat het Diensthoofd wel bevoegd was tot verwijdering van [eiser] uit het Politie Tolkenbestand.
4.7.
De rechtbank is van oordeel dat het Diensthoofd bevoegd was tot het nemen van de beslissingen van 17 december 2019 om de registratie van [eiser] in het Politie Tolkenbestand op ‘niet tonen’ te zetten en van 19 mei 2020 om [eiser] te verwijderen uit het Politie Tolkenbestand. Daarbij wordt vooropgesteld dat een beslissing tot inschrijving en doorhaling van een inschrijving uit het Politie Tolkenbestand geen publiekrechtelijke, maar een privaatrechtelijke grondslag kent (vgl. Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2672).
4.8.
Op de beslissing van 17 december 2019 is het Mandaatbesluit Politie 2017 van toepassing en op de beslissing van 19 mei 2020 het Mandaatbesluit Politie 2020. In beide mandaatbesluiten is in artikel 4.1 geregeld dat aan de politiechefs mandaat wordt verleend ten aanzien van aangelegenheden die behoren tot het territoriale en functionele werkgebied van de politiechef en de daarmee samenhangende budgetverantwoordelijkheid. In artikel 4.3 is bepaald dat de politiechefs bevoegd zijn om ondermandaat te verlenen. Op basis van deze bevoegdheid tot ondermandaatverlening is het ‘Mandaatbesluit ondermandaat sectorhoofden DRR/DROC/DRIO Den Haag’ vastgesteld, dat op 1 september 2017 in werking is getreden. In artikel 3 van dit besluit is geregeld dat aan de sectorhoofden van de DRR van de eenheid Den Haag ondermandaat wordt verleend voor de toepassing van de aan de politiechef gemandateerde bevoegdheden ten aanzien van aangelegenheden die behoren tot het werkgebied van het sectorhoofd en de daarmee samenhangende budgetverantwoordelijkheid. De Politie heeft onweersproken aangevoerd dat de coördinatie en inhuur van tolken tot het werkgebied van het Diensthoofd behoort. Daarmee staat vast dat het Diensthoofd bevoegd is tot het nemen van privaatrechtelijke beslissingen met betrekking tot inschrijving en (al dan niet tijdelijke) verwijdering daarvan uit het Politie Tolkenbestand.
Schending zorgvuldigheidsbeginsel
4.9.
[eiser] heeft aangevoerd dat de Politie bij het nemen van de beslissingen over zijn tijdelijke en later definitieve verwijdering uit het Politie Tolkenbestand in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel heeft gehandeld. Deze beslissingen zijn volgens [eiser] niet zorgvuldig voorbereid, omdat de Politie hem niet heeft gehoord voordat deze beslissingen zijn genomen.
4.10.
De Politie heeft zich op het standpunt gesteld dat de beslissingen tot (tijdelijke en later definitieve) verwijdering uit het Politie Tolkenbestand zorgvuldig zijn genomen. [eiser] is uitvoerig gehoord tijdens het onderzoek door het VIK en heeft ook in het kader van de beslissing op bezwaar van 10 november 2020 zijn zienswijze gegeven.
4.11.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de Politie niet in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel gehandeld bij de verwijdering van [eiser] uit het Politie Tolkenbestand. Vaststaat dat [eiser] voorafgaand aan de beslissingen van 17 december 2019 en 19 mei 2020 niet is gehoord over het voornemen om hem (tijdelijk) te verwijderen uit het Politie Tolkenbestand. [eiser] is overigens wel gehoord in het kader van het onderzoek door het VIK. De uitkomsten van dit onderzoek zijn voor de politie aanleiding geweest om [eiser] te verwijderen uit het Politie Tolkenbestand, zo blijkt uit de beslissing van 19 mei 2020. [eiser] heeft bezwaar gemaakt tegen zijn verwijdering uit het Politie Tolkenbestand. In het bezwaarschrift dat zijn toenmalige advocaat namens hem heeft ingediend, heeft [eiser] zijn bezwaren tegen de verwijdering uit het Politie Tolkenbestand kenbaar gemaakt. Uit de door de Politie genomen beslissing op bezwaar van 10 november 2020 blijkt dat op 1 oktober 2020, in het kader van dat bezwaar, alsnog een hoorgesprek met [eiser] heeft plaatsgevonden, waarin [eiser] zijn bezwaren heeft toegelicht en aangevuld. De Politie heeft in de beslissing op bezwaar gereageerd op hetgeen door [eiser] in het bezwaarschrift en tijdens het hoorgesprek is aangevoerd. Dat is voor de Politie geen aanleiding geweest om terug te komen op verwijdering van [eiser] uit het Politie Tolkenbestand. De rechtbank concludeert dat, voor zover de Politie [eiser] voorafgaand aan de verwijdering uit het Politie Tolkenbestand onvoldoende heeft gehoord over (de gevolgen van) deze beslissing, dit verzuim in de bezwaarprocedure is hersteld. [eiser] is in voldoende mate in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.
Schending motiverings- en evenredigheidsbeginsel
4.12.
[eiser] heeft aangevoerd dat de argumenten die de Politie ten grondslag heeft gelegd aan de beslissing om hem te verwijderen uit het Politie Tolkenbestand, die beslissing niet kunnen dragen. De Politie verwijt hem dat hij in strijd met de ‘Gedragscode Wet beëdigde tolken en vertalers’ en de ‘Gedragscode voor Tolken bij de politie’ heeft gehandeld, maar deze gedragscodes zijn volgens [eiser] nooit aan hem uitgereikt. Hij heeft voorts betoogd dat niet is gebleken dat de Politie een belangenafweging heeft gemaakt. Voorts is de zware sanctie van verwijdering uit het Politie Tolkenbestand volgens [eiser] niet proportioneel, gelet op 1) de ernst van de overtreding; 2) de omstandigheid dat hij gedurende 30 jaar naar tevredenheid van de Politie tolk/vertaalwerkzaamheden heeft uitgevoerd en zijn integriteit en vakbekwaamheid niet ter discussie staan; 3) de forse inkomensschade die hij lijdt (in het jaar 2020 ruim € 250.000,-) en 4) de omstandigheid dat de Politie ten onrechte geen termijn heeft verbonden aan de verwijdering uit het Politie Tolkenbestand.
4.13.
De Politie heeft betoogd dat de beslissing [eiser] uit het Politie Tolkenbestand te verwijderen evenredig en proportioneel is, gezien de ernst van de overtreding van de door [eiser] geldende regels en het grote belang van integriteit en betrouwbaarheid binnen de politieorganisatie. Deze beslissing is ook voldoende gemotiveerd met de verwijzing naar het onderzoek door het VIK en de voor [eiser] geldende gedragsregels. De Politie heeft voorts betwist dat een verwijdering uit het Politie Tolkenbestand aan een bepaalde termijn moet zijn gebonden. Een tolk/vertaler van wie de gegevens uit het Politie Tolkenbestand zijn verwijderd, heeft de mogelijkheid zich daarvoor opnieuw aan te melden. De Politie volgt dan de gebruikelijke procedure, inclusief intake en screening, om te bepalen of de betrokkene (weer) in het Politie Tolkenbestand kan worden opgenomen. De door [eiser] gestelde inkomstenderving wordt door de Politie betwist, maar als sprake is van inkomstenderving, behoort dat tot [eiser] risico als zelfstandige.
4.14.
De rechtbank is van oordeel dat voldoende is gebleken dat de Politie de belangen van [eiser] heeft meegewogen in haar beslissingen en dat die beslissingen de toets aan het evenredigheidsbeginsel doorstaan en voldoende zijn gemotiveerd. Zij motiveert dat als volgt.
4.15.
De rechtbank volgt [eiser] niet in zijn standpunt dat hij de gedragsregels – die onder meer voorschrijven dat een tolk/vertaler een opdracht niet zonder toestemming van de opdrachtgever aan een derde overdraagt – niet kende omdat hij die niet heeft ontvangen. Uit door de Politie als productie 1 bij conclusie van antwoord overgelegde correspondentie tussen de Politie en [eiser] uit de jaren 2004 tot en met 2011 blijkt dat [eiser] eerder meermaals is aangesproken op het feit dat hij aan hem verstrekte tolkopdrachten liet uitvoeren door tolken die niet in het Politie Tolkenbestand stonden geregistreerd. In een e-mail uit 2011 heeft de Politie [eiser] gewaarschuwd dat het “echt de laatste keer moet zijn" dat [eiser] tolkwerkzaamheden laat uitvoeren door niet geregistreerde tolken. De Politie heeft destijds geen maatregel of straf aan [eiser] opgelegd, maar [eiser] had – los van de vraag of de Politie hem de gedragsregels op enig moment ter beschikking heeft gesteld – uit deze mededelingen en waarschuwing van de Politie moeten begrijpen dat het niet was toegestaan tolk/vertaalwerkzaamheden uit te laten voeren door tolken die niet in het Politie Tolkenbestand stonden geregistreerd. [eiser] heeft deze gedragsregel overtreden. [eiser] heeft de verwijzing naar deze correspondentie uit de jaren 2004 tot en met 2011 afgedaan als ‘oude koeien’. De rechtbank constateert dat deze correspondentie inderdaad van langer geleden dateert. Dat laat onverlet dat [eiser] doordat hij destijds door de Politie meermaals is aangesproken, bekend was met de gedragsregel dat tolkwerkzaamheden moesten worden uitgevoerd door in het Politie Tolkenbestand ingeschreven tolken. Uit zijn verklaring in het VIK-onderzoek blijkt verder dat [eiser] zich bewust was van (het belang van) deze gedragsregel.
4.16.
Gelet op de ernst van de overtreding van de gedragsregels en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan heeft de Politie mogen beslissen om de vermelding van [eiser] in het Politie Tolkenbestand te verwijderen, aanvankelijk tijdelijk en later definitief. De rechtbank licht dit als volgt toe.
4.17.
Belangrijk is dat [eiser] de gedragsregels heeft overtreden bij zijn werkzaamheden in een grootschalig embargo-onderzoek, waarin het ging om zeer vertrouwelijke en gevoelige informatie. [eiser] wist dat geheimhouding bij een embargo-onderzoek van het grootste belang is, en dat de informatie uit een dergelijk onderzoek niet met personen buiten het onderzoeksteam mag worden gedeeld, zo blijkt uit zijn verhoor door het VIK. Overigens geldt voor een tolk/vertaler op grond van de door hem of haar afgelegde eed (als bedoeld in artikel 13 en/of 14 van de Wet beëdigde tolken en vertalers) – welke eed of belofte ook door [eiser] is afgelegd – reeds dat de tolk tot geheimhouding is gehouden. [eiser] heeft de vertaalopdracht door een derde laten uitvoeren die niet in het Politie Tolkenbestand stond en die niet de vereiste screening heeft doorlopen. Uit zijn verhoor door het VIK blijkt dat [eiser] wist dat deze derde niet aan deze vereisten voldeed. Daarnaast heeft [eiser] de opdracht aan de vertaler gestuurd via diens Gmail-adres, waardoor de informatie buiten het @politie.nl-domein is gekomen. Daardoor is gevoelige informatie uit een grootschalig embargo-onderzoek die was geclassificeerd als ‘politie geheim’ bij een derde terecht gekomen die niet de vereiste screening heeft doorlopen, hetgeen risico’s met zich brengt voor dat onderzoek. De Politie moet bij het laten uitvoeren van tolk/vertaalwerkzaamheden in dergelijke onderzoeken kunnen vertrouwen op de integriteit van de tolk/vertaler en op diens vermogen om (onderzoeks)informatie geheim te houden en niet te delen met derden. [eiser] heeft dit vertrouwen geschonden.
4.18.
[eiser] heeft in dit verband onder verwijzing naar de als productie E10 overgelegde procedure voor ‘Schriftelijke vertalingen’ aangevoerd dat alle schriftelijke vertalingen van de politie worden aanbesteed aan een drietal vertaalbureaus, die ook vertalers inzetten die niet zijn gescreend en die niet in alle gevallen in het Politie Tolkenbestand staan. De rechtbank volgt [eiser] niet op dit punt. Uit het document blijkt ook dat “de vertrouwelijkheid van de stukken bepaalt waar de schriftelijke vertaling zal plaatsvinden” en dat (zeer) vertrouwelijke stukken altijd op het politiebureau moeten worden uitgewerkt door een vertaler uit het Politie Tolkenbestand. Dat dit een geldend voorschrift is, is door [eiser] onvoldoende weersproken. Anders dan hij betoogt, blijkt uit het document en/of de feitelijke gang van zaken niet dat de Politie (zeer) vertrouwelijke stukken laat vertalen door vertalers die niet zijn gescreend.
4.19.
[eiser] heeft zowel bij zijn verhoor door het VIK als in deze procedure benadrukt dat hij bij inschakeling van de derde voor de vertaalwerkzaamheden het belang van het onderzoek voorop heeft gesteld. Hij heeft, gelet op het onderzoeksbelang en het embargo, specifiek deze derde ingeschakeld omdat de kwaliteit van diens werk buitengewoon goed was en hij deze persoon vertrouwde, gelet op andere werkzaamheden die deze persoon voor de politie deed. Dat moge zo zijn – en de Politie heeft dat ook niet betwist – maar [eiser] gaat er aldus aan voorbij dat hij de opdracht heeft doorgezonden in zijn hoedanigheid van opdrachtnemer (en niet als Politiemedewerker), terwijl het aan de Politie zelf was om een afweging te maken of in plaats van [eiser] iemand die niet in het Politie Tolkenbestand staat – en dus niet de vereiste screening heeft gehad – met de vertaalopdracht kon worden belast. Dat geldt temeer in een embargo-onderzoek zoals hier aan de orde was, waarbij uitgangspunt is dat onderzoeksinformatie slechts bij een zeer beperkte groep personen mag belanden.
4.20.
De omstandigheid dat de Politie geen termijn heeft verbonden aan de verwijdering van [eiser] uit het Politie Tolkenbestand, maakt die verwijdering niet disproportioneel. De Politie heeft aangevoerd dat [eiser] zich – binnen de kaders van het sinds 2020 geldende beleid nevenwerkzaamheden – opnieuw kan aanmelden voor registratie in het Politie Tolkenbestand. Indien hij de vereiste screeningsprocedure succesvol doorloopt, zal hij wederom in het Politie Tolkenbestand worden opgenomen. Daarvoor zal dan, gelet op het beleid nevenwerkzaamheden, overigens wel noodzakelijk zijn dat zijn dienstverband bij de Politie wordt beëindigd. Dat deze route voor hem open staat, is door [eiser] verder niet weersproken.
4.21.
De inkomensschade die [eiser] lijdt doordat hij geen tolk/vertaalwerkzaamheden voor de politie meer kan verrichten, komt naar het oordeel van de rechtbank voor zijn rekening en risico als zelfstandige. Inherent aan het werk als zelfstandige is nu eenmaal dat de opdrachtgever de relatie kan beëindigen. De omvang van de gestelde inkomensschade – die door de Politie wordt betwist – lijkt overigens mede te kunnen worden verklaard vanuit de omstandigheid dat [eiser] vrijwel uitsluitend voor de Politie werkte en het feit dat hij via zijn inschrijving in het Politie Tolkenbestand vier andere tolken/vertalers aan het werk hield. Ook dit zijn keuzes die [eiser] als ondernemer heeft gemaakt. De gevolgen van die keuze behoren tot zijn ondernemersrisico. De rechtbank merkt in dit verband op dat de afweging die zij in deze zaak – waarin sprake is van een opdrachtrelatie tussen partijen – moet maken een andere is dan indien het een ontslagzaak zou betreffen.
4.22.
De rechtbank gaat voorbij aan het betoog van [eiser] dat de Politie een opzegtermijn van twee jaar in acht had moeten nemen bij beëindiging van zijn inzet als tolk/vertaler. Dit betoog lijkt te zijn gebaseerd op de onjuiste veronderstelling dat tussen [eiser] en de Politie een duurovereenkomst bestond die niet zonder inachtneming van een redelijke opzegtermijn kon worden beëindigd. [eiser] heeft zijn werkzaamheden als tolk/vertaler echter verricht op basis van losse overeenkomsten op basis van een overeenkomst van opdracht, die niet kunnen worden gekwalificeerd als een duurovereenkomst.
4.23.
[eiser] heeft nog aangevoerd dat sprake is van een onaanvaardbare vorm van dubbele bestraffing: de Politie heeft hem zowel een schriftelijke berisping opgelegd en heeft hem uit het Politie Tolkenbestand verwijderd. Volgens [eiser] zou hier het leerstuk van eendaadse samenloop moeten worden toegepast en zou aan hem slechts één (straf)maatregel mogen worden opgelegd. De rechtbank volgt hem daarin niet. [eiser] had nu eenmaal twee rechtsverhoudingen met de Politie: een ambtenaarrechtelijke en een privaatrechtelijke op grond van een overeenkomst van opdracht. De omstandigheid dat de Politie [eiser] in de ambtenaarrechtelijke rechtsverhouding een schriftelijke berisping had opgelegd, stond er niet aan in de weg dat de Politie in de opdrachtrelatie met [eiser] een maatregel als verwijdering uit het Politie Tolkenbestand mocht nemen. Laatstgenoemde maatregel heeft ook niet zozeer een punitief karakter – hoewel de rechtbank onderkent dat dat voor [eiser] wel zo kan voelen – maar moet vooral worden gezien als de uitoefening van een privaatrechtelijke bevoegdheid in reactie op een tekortkoming van [eiser] in de nakoming van de verbintenissen uit de overeenkomst van opdracht.
4.24.
Gelet op de hiervoor besproken ernst van de overtreding, leiden de lange staat van dienst en de vakbekwaamheid van [eiser] niet tot een ander oordeel. Juist vanwege zijn langjarige ervaring en de omstandigheid dat hij als politieman doordrongen was van het belang van vertrouwelijkheid van gevoelige politie-informatie, had van hem in de gegeven omstandigheden mogen worden verwacht dat hij anders zou hebben gehandeld.
Afwijzing vorderingen
4.25.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de Politie bij de verwijdering van [eiser] uit het Politie Tolkenbestand niet in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en evenmin op andere gronden onrechtmatig heeft gehandeld. De onder 2. gevorderde veroordeling van de Politie om de doorhaling van [eiser] registratie in het Politie Tolkenbestand ongedaan te maken, deze te herstellen en hersteld te houden, zal daarom worden afgewezen. Datzelfde geldt voor de onder 3. gevorderde veroordeling tot schadevergoeding op te maken bij staat.
Vordering in het incident
4.26.
Gelet op het voorgaande zal ook de incidentele vordering om de Politie te veroordelen om bij wijze van voorschot op schadevergoeding een bedrag van € 50.000,- aan [eiser] te betalen, worden afgewezen.
Proceskosten
4.27.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Politie worden in de hoofdzaak begroot op in totaal € 3.202,-, namelijk € 2.076,- aan griffierecht en € 1.126,- aan salaris advocaat (2 x 1 punt à € 563,- volgens tarief II). Een bedrag van € 163,- wordt begroot aan nog te maken nakosten, te vermeerderen met € 85,- in geval van betekening. De over de proceskosten gevorderde rente zal worden toegewezen op de wijze zoals in het dictum is vermeld. De proceskosten in het incident worden begroot op nihil.

5.De beslissing

De rechtbank:
in het incident
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten in het incident, aan de zijde van de Politie tot op heden begroot op nihil;
in de hoofdzaak
5.3.
wijst de vorderingen af,
5.4.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van de Politie tot op heden begroot op € 3.202,- en op € 163,- aan nog te maken nakosten ingeval [eiser] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan, te vermeerderen met € 85,- aan salaris advocaat in geval van betekening van de uitspraak en de explootkosten van betekening, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over deze proceskosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.5.
verklaart de veroordeling onder 5.4 uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.A.M. Kroft, mr. A.M. Boogers en mr. G. Kuijper en in het openbaar uitgesproken op 25 mei 2022.