ECLI:NL:RBDHA:2022:493
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak afgewezen
Op 10 januari 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een verzoeker uit Egypte, die een voorlopige voorziening had aangevraagd na de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsdocument EU/EER. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was de verweerder in deze zaak. Het primaire besluit, genomen op 13 augustus 2020, wees de aanvraag van verzoeker af. Het bezwaar tegen dit besluit werd op 27 november 2020 ongegrond verklaard. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechter overwoog dat, aangezien het beroep ongegrond was verklaard, er geen lopende bezwaar- of beroepsprocedure meer was. Hierdoor moest het verzoek om voorlopige voorziening als niet-ontvankelijk worden verklaard. De voorzieningenrechter heeft ook geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open, zoals bedoeld in artikel 9 van de Vreemdelingenwet 2000. De zaak is geregistreerd onder zaaknummer AWB 20/9251.