ECLI:NL:RBDHA:2022:4928
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van een moratoriumverzoek wegens niet-naleving van financiële verplichtingen in een huurkwestie
Op 11 mei 2022 hebben verzoekers een voorlopige voorziening aangevraagd op basis van artikel 287b van de Faillissementswet, met als doel te voorkomen dat de woning van verzoeker op 18 mei 2022 zou worden ontruimd. De verzoekers, die sinds augustus 2021 geen huurbetalingen meer hebben verricht, hebben een verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling ingediend. Tijdens de zitting op 17 mei 2022 zijn de verzoekers en een vertegenwoordiger van de Kredietbank Nederland verschenen. De gemachtigde van de verweerster heeft een verweerschrift ingediend en laten weten dat er niemand ter zitting zou verschijnen namens de verweerster.
De gemachtigde van de verweerster heeft in haar verweerschrift betoogd dat de belangrijkste voorwaarde voor het toewijzen van het moratorium is dat de lopende huurpenningen worden voldaan, wat in dit geval niet is gebeurd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de huurovereenkomst tussen verzoekers en verweerster op 16 maart 2022 is ontbonden en dat verzoekers zijn veroordeeld tot betaling van achterstallige huur. Dit vonnis is op 23 maart 2022 betekend, met de aankondiging van de ontruiming op 18 mei 2022.
De rechtbank oordeelt dat de voorlopige voorziening alleen kan worden toegewezen als de lopende huurpenningen tijdig worden voldaan. Aangezien de laatste huurbetaling dateert van juli 2021 en ook de huurtermijnen na het vonnis van 16 maart 2022 niet zijn betaald, is er geen sprake van het voldoen aan de voorwaarden voor het moratorium. De toezegging van de verzoekers dat er vanaf juni 2022 weer huur zal worden betaald, verandert hier niets aan. De rechtbank wijst het verzoek af, zonder een belangenafweging te maken, omdat niet is voldaan aan de voorwaarden voor opschorting van het ontruimingsvonnis.